ANNE FRANK en anderen
Een tijdje geleden zag ik in de boekhandel opeens een boek liggen, wat mijn aandacht vroeg. Het was een Fins boek, maar door de titel viel het me op. Het was een nieuw boek van Anna-Leena Perämäki, die door haar dissertatie over o.a. Anne Frank, aan de universiteit van Turku in 2020, me al opgevallen was. De titel van het boek luidt: ‘Anne Frank ja hänen kohtalosisarensa’ (2022; ‘Anne Frank en haar lotgenotes’). Het boek is geen vertaling, maar een oorspronkelijk werk in het Fins, en gaat over de lotgevallen van vijf jonge, joodse vrouwen, eind jaren dertig en tijdens de tweede wereldoorlog. Het boek bevat min of meer uitgebreide citaten uit de dagboeken van deze vrouwen, geplaatst in de tijd en de wereld rondom hen, en wel lokaal gezien in Amsterdam en Parijs. En het boek is qua taal voor ons, als we de Finse taal min of meer beheersen, heel goed leesbaar en vlot geschreven. Ik zou in dit artikel vooral dit boek zelf willen bespreken en verder kort wat willen vertellen over mogelijke verdiepende literatuur eromheen, wat de berichten uit dit boek nader illustreert. Het boek is met name boeiend en bovendien voor ons, Nederlandse lezers, gedeeltelijk nieuw, omdat het ons bekende dagboek van Anne Frank, het Achterhuis, hier niet op zich staat maar vergeleken wordt met dagboeken van andere jongere of oudere Jodinnen, die de Duitse bezetting en de wereldoorlog in Frankrijk (vooral in Parijs) en in Nederland (vooral in Amsterdam en Den Haag/Eindhoven) meegemaakt hebben en erover in hun dagboeken schreven.
De twee bekendste en uitgebreidste dagboeken zijn geschreven door de ons bekende Anne Frank en door de Franse Hélène Berr. Ook boeiend zijn de lotgevallen van de Weense Elisabeth Kaufmann, die met haar familie in de jaren dertig gevlucht was voor de nazistische bedreiging van haar vaderland Oostenrijk en die met vader, moeder en zus in Parijs terecht gekomen was. De andere twee kortere dagboeken betreffen een Parijse Jodin, Isabelle Jesion, en verder een Haagse jodin Anita Meyer, die uiteindelijk vanuit Den Haag via Amsterdam als onderduikster in een dorp in de buurt van Eindhoven terecht kwam, en daar eind 1944 bevrijd werd door de geallieerden.
De eerste jodin, die in dit boek over Anne Frank aan bod komt, is Elisabeth Kaufmann, geboren in 1924, zij was dus rond vijf jaar ouder dan Anne, die toch wel de kern van het boek in beslag is blijven nemen. Elisabeth is een dochter van rijke, in Oostenrijk volledig ingeburgerde joodse ouders, die voor de boze dreiging van Hitler Wenen hebben verlaten en naar Parijs zijn gegaan, waar ze het uiteraard als emigranten een stuk minder hadden dan thuis in hun grote en rijke herenhuis in Wenen. Toen de Duitsers in 1940 ook Frankrijk en vooral Parijs naderden, vluchtten Elisabeth en haar wat zieke moeder naar het toen nog vrije Zuid-Frankrijk. Het lukte haar en haar moeder naar de USA te emigreren en daar is Elisabeth op oudere leeftijd gestorven. Het opvallende bij dit gezin was, dat ze wat religieuze praktijk betreft nauwelijks nog joods waren, maar dat ze zich vooral bedreigd voelden, omdat ze tot het Joodse ras behoorden, zoals Hitler het ook uitdrukkelijk en nogal grof en beledigend zei en schreef en het ook zo bedoelde. Dus trauma’s zal Elisabeth er zeker aan over hebben gehouden, temeer waarschijnlijk achteraf gezien, daar haar broer tijdens de oorlog omgekomen is.
De tweede jodin, die in het boek aan bod komt, is Isabelle Jesion, een Parijse vrouw, geboren in 1926. De aantekeningen in haar dagboek zijn eigenlijk herinneringen uit de jaren 1941 tot 1944, vooral die van het door de Duitsers bezette Parijs. Hierbij vallen in dit geval de normale puberteit en de Duitse dreiging en bezetting van Parijs op als min of meer verwerkte gegevens. Het wordt hier in dit boek vooral goed en beeldend beschreven, hoe negatief de uitwerking van het Duitse bevel was, dat de joden een Jodenster tot hun schande en ter onderscheiding van andere rassen moesten dragen. Isabelles ouders werden in 1942 tijdens een grote Duitse razzia weggevoerd en later vermoord in een Duits concentratiekamp, wat uiteraard diepe wonden heeft achtergelaten. Ik denk hierbij bijvoorbeeld vooral ook aan de bekende Nederlandse schrijfster Marga Minco, het bittere kruid. Isabelle Jesion is later in 1947, dus na de oorlog, naar Israël getrokken en is daar op vrij jonge leeftijd in 1971 aan kanker gestorven.
De derde jodin, die in het boek over Anne Frank aan bod komt, is Hélène Berr. Berr is door haar uitgebreide, goed geschreven (en in het Nederlands en Fins vertaalde) dagboek ook in Nederland en Finland terecht bekend geworden. Hélène is geboren in 1921, dus was een jaar of acht ouder dan Anne. Dat betekent wel, dat een heel andere, bijna volwassen vrouw aan het woord is, een Franse jodin, die in Parijs woont en aan de Sorbonne Engelse taal en literatuur studeerde. Ze begint haar dagboek voor haar tweede verloofde, Jean, die uiteindelijk via Zuid-Frankrijk als anti-Duitse activist wegtrekt naar Engeland om met De Gaulle tegen de Duitsers te vechten. Ze mist hem erg en wil via haar dagboek hem een actueel beeld geven van haar situatie toen als jodin in het bezette Parijs. Ze eindigt haar dagboek, zoals duidelijk, plotseling in 1944 (de herhaalde woorden ‘horror, horror, horror’ vormen de laatste woorden!), toen ze bij een razia thuis werd ingerekend en via Auschwitz uiteindelijk in Bergen-Belsen belandt. Zoals Anne en Margot Frank ook.
De ouders van Hélène overleefden Auschwitz niet, al werd haar vader eerst gearresteerd en toen vrijgelaten, maar later met zijn vrouw opnieuw ingerekend en op transport gezet, uiteindelijk naar Auschwitz. Waar ze de dood gevonden hebben. Het mooie van deze jonge, actieve en sociale vrouw Hélène Berr is wel, dat ze zoveel mogelijk voor haar ouders, voor haar jongere broer en haar zussen doet, om hen te beschermen en geestelijk te ondersteunen in deze anti-semitische tijdsperiode. En naast haar studie, haar werk en haar familiaire zorgen is ze ook nog uitermate actief via een Frans-joodse organisatie (ik vergelijk dit wel met de activiteit van de Amsterdamse Joodse Raad), door als vrijwillige maatschappelijk werkster veel werk te verzetten voor joodse weeskinderen, die door hun joodse verzorgsters geprobeerd werden geestelijk en lichamelijk op te vangen en te troosten, omdat hun ouders heel vaak door de Duitsers naar concentratiekampen overgebracht werden of waren. Een mooi, maar ook heel triest en vaak uiterst onbevredigend werk. Uiteindelijk is Hélène vlak voor de bevrijding door de Engelsen van Bergen-Belsen aldaar door uitputting gestorven, jammer genoeg bij een appèl waar ze in elkaar zakte en doodgeslagen werd door een Duitse bewaker. Dit stervenslot in het intrieste, overvolle en barbaarse concentratiekamp Bergen-Belsen hadden, door ziekte en ondervoeding verzwakt, kort ervoor ook Margot en Anne Frank ondergaan.
De vierde jodin, een jong joods meisje, dat in het achterhuis opgroeit tot jonge vrouw, is de internationaal bekende Anne Frank (samen met haar zus Margot, met haar vader Otto en haar moeder Edith en de andere vier onderduikers, die meer dan twee jaar lang ondergedoken zaten in het Achterhuis aan de Prinsengracht in Amsterdam. Het verhaal van deze families is zo bekend, dat ik er hier nu het zwijgen toe doe. Maar toch … door de indringende stijl van Anna-Leena Perämäki was het ook nu nog zó belangwekkend, dat ik meteen het dagboek zelf weer ben gaan lezen. Wat is dat toch vlot geschreven, dat dagboek, kritisch en mooi, en in de tweede door Anne zelf begonnen versie bedoeld als een later uit te geven boek, om het nageslacht te laten meeleven met het lot van een kleine joodse groep, lang ondergedoken en bedreigd tijdens de bezetting van Nederland en Amsterdam in de wereldoorlog. Met alle concrete gevolgen van dien. Overigens heeft ook Hélène Berr haar goed geschreven dagboek voor haar verloofde Jean bedoeld om in de toekomst uitgegeven te worden, ook om deze beroerde tijd in het bezette Parijs bij latere generaties niet te doen vergeten. Goed zo! Vele andere dagboeken zijn alleen maar geschreven, om begrijpelijkerwijze met zichzelf klaar te komen in zulke beroerde tijden. Overigens zaten in het Achterhuis wel een groep van acht door Hitler en de Duitsers gehate en achtervolgde rasjoden ondergedoken, dus jarenlang gevangen, maar opvallend bij hen speelt de joodse religie toch een belangrijke rol, zeker bij de familie Frank.
De vijfde jonge joodse vrouw, die in dit boek aan het woord komt, is de in 1929 geboren Anita Meyer, die ons weliswaar geen beroemd dagboek heeft nagelaten, maar wel wat persoonlijke aantekeningen, die aanvullend een heel ander beeld geven van een Haagse joodse familie, die via het voor joden levensgevaarlijke Amsterdam hun dochter Anita naar een dorp in de buurt van Eindhoven hebben laten gaan, waar ze ondergedoken, maar in relatief grote vrijheid in een boerengezin opgroeit, en (zoals al gezegd) de bevrijding in 1944 door de geallieerden meemaakt en in leven is gebleven. Maar ja, haar lot was toch wel hard, ze was in beslissende jaren van haar leven gescheiden van haar ouders en familie en werd met het zuiden van Nederland eerder dan Amsterdam bevrijd. Maar uitzonderlijk werd ze wel met haar ouders en zus herenigd na de oorlog, wat bij de andere jonge vrouwen vaak niet het geval was, omdat zij zelf de oorlog niet overleefden.
Het is wel boeiend via vijf goed getekende portretten (met de schildering van de achtergrond erbij) een wat breder beeld te krijgen van de impact van de maatregelen, die in de oorlogsperiode geldend waren voor joden. Maar niet alleen voor hen, want ook voor het bezette volk, het Franse en het Nederlandse, en bijvoorbeeld voor de mannelijke bevolking, die werd gedwongen voor de Duitsers te werken. Alleen al daarom is dit boek van Perämäki waardevol en wordt hopelijk ook eens in het Nederlands vertaald. Verder is het contrast tussen de Duitse bezetting in het Amsterdam en het Parijs van toen zeker niet een alledaags thema in de oorlogsliteratuur. En juist daarom een goede aanvulling van ons weten over deze tijd. En bovendien bleef ik met de vraag van ‘Wat erna?’ wel zitten. Gelukkig heb ik in mijn bibliotheek twee boeken gevonden, die me verder geholpen hebben en vragen hielpen beantwoorden, die naar boven kwamen.
Als eerste wil ik noemen de biografie van Otto Frank, de vader van Margot en Anne, van de hand van Carol Ann Lee, die over het thema Anne Frank meerdere boeken heeft geschreven. Ze zijn uitgebreid gedocumenteerd en zeer lezenswaard en geven, bijvoorbeeld in deze genoemde biografie over het verborgen leven van Otto Frank een duidelijk beeld van de vader Otto Frank, van zijn gezin in Frankfurt, in Amsterdam en in het Achterhuis. En uiteindelijk van het leven van Otto Frank na de arrestatie van de acht onderduikers in augustus 1944, hun verblijf in Westerbork en de treinreis naar Auschwitz en voorts de dood van Edith, Peter, Anne en Margot in Auschwitz en Bergen-Belsen. Meestal jammer genoeg vergeten door het dagboek zelf over het verblijf in het Achterhuis (1942-1944), wat uiteindelijk wereldberoemd werd. Ook bijvoorbeeld Miep Giess zou hier met haar herinneringen genoemd kunnen worden.
Verder wilde ik een heel ander boek naar voren halen, het boek van Anita Lasker-Wallfisch, de celliste van Auschwitz, die uitgebreid schrijft over haar verblijf in Breslau, later in Auschwitz, maar vooral ook over haar verblijf in het concentratiekamp Bergen-Belsen, waar Anita en haar zus Renate uiteindelijk bevrijd werden door de Engelsen en waar Anita een tijdlang erna als tolk en getuige de Engelsen en de geallieerden hielp, het kamp Bergen-Belsen ‘op te ruimen’, te begrijpen dus om het als barbaars te kunnen veroordelen; en uiteindelijk was Anita als belangrijke getuige in het proces tegen de Duitse bewaking van dit kamp aanwezig, om mee te helpen, de ware en vreselijke gebeurtenissen in dit kamp te klaren en de daders ervan te bestraffen. Anita was zowel getuige van het ellendige kampleven zelf en van de bevrijding van Bergen-Belsen en het meehelpen de ellende te lenigen van deze plaats van onheil. Deze gegevens sluiten het leven van Hélène Berr, en tevens van Margot en Anne Frank af. Zo is de kern van het verhaal een af verhaal geworden, met een begin en een einde.
Peter Starmans