Ik zit aan tafel en ik lach. Niet omdat ik vrolijk ben of de grap begrepen heb, maar omdat de anderen lachen. Mijn lach is achterdochtig; ik weet immers niet waarom er gelachen wordt – misschien wel om mij – en hij komt een tikkeltje aan de late kant. En na de lach vervloek ik mezelf. Maar had ik eigenlijk wel een keus ? Als je geen spier vertrekt, verpest je dan niet de lol van de anderen?
In mijn eerste Finse jaren raakte ik bedreven in het neplachen. Ik volgde de motoriek in de gezichten van de gesprekpartners, maakte instemmende geluiden of schudde mijn hoofd met geloofwaardige afschuw, en ik leerde dat je de lach vaak kon zien aankomen. En ja, het werkte echt. Maar ongetwijfeld kwam dat ook doordat ik steeds vaker wist waarover het ging.
Inmiddels maak ik de grappen zelf. Als je de taal eenmaal vloeiend spreekt, gaan de mensen om je heen denken dat het wel goed is zo. Ze vergeven je de taalfouten. Je begrijpt de dingen en je weet jezelf verstaanbaar te maken, en daarmee is voor hen de kous af.
Maar niet voor jou. De beperking in je woordenschat voelt aan als een elastiek aan je voeten dat je wel wat, maar eigenlijk toch heel geringe bewegingsruimte verschaft. Als je in het openbaar spreekt, maak je ongewild direct kenbaar dat je een beperking hebt.
Een week geleden heb ik eindelijk besloten er iets aan te doen. Een docent Finse taal gaf me tal van tips. Zo moest ik zinnen uit boeken gaan overschrijven om me de grammatica beter eigen te maken, de radio als een dictee gaan gebruiken, en ze beval me een cursus creatief schrijven aan die voor Finstaligen bedoeld is.
Tegelijkertijd heb ik een assistent aangenomen die ieder moment klaarstaat om mijn zelfgefabriceerde zinnen op taalfouten na te kijken. Een virtuele assistent welteverstaan. En werkelijk, na jaren het gevoel te hebben dat mijn Finse taal nauwelijks meer ontwikkelde, ben ik ineens in een sneltreinvaart beland. Ja, het voelt daadwerkelijk alsof ik weer op reis ben, al is het natuurlijk nog even afwachten waar die trein me zal brengen.
Thijs Feuth