Vóór de ALV in 2022 hadden we een videoconferentie met elkaar over twee boeken, waarvan het tweede nu vooral mijn belangstelling heeft. Het ging over poolreizigers, daar heb ik al jong aandacht aan besteed en veel over gelezen, over Shackleton, Amundsen en Scott bijvoorbeeld. Boeiend bleef het altijd. Het boek waar ik op doel is geschreven door Adwin de Kluyver. Het heet ‘Niemandsland’ en heeft als ondertitel: ‘Een antarctische ontdekkingsreis’. Niet dat De Kluyver zelf een ontdekkingsreiziger is, althans niet in de directe betekenis van het woord, want het de Noordpool en de Zuidpool met het gebied er omheen zijn al meer dan een eeuw geleden ontdekt en worden uiteraard nog steeds door groepen vakmensen bestudeerd en beschreven. Ook politici hebben er meer dan normale interesse voor, zoals ook wel te verwachten is, want zulke belangrijke zaken worden meteen een belangrijk onderdeel van de politiek van vele landen. Want de mens wil niet alleen maar steeds meer weten, maar vooral ook de wereld beheersen, vaak politiek en economisch, maar niet alleen!

 

Het genoemde boek gaat over de Antarctica, het zuidpoolgebied, het is

  1. a) nog steeds van niemand,
  2. b) of van iedereen,
  3. c) of van de eerstkomende, in ieder geval politiek gezien, dus het eerste ergens in dat gebied een vlag heeft neergepoot.

Het wordt ook (zeker het zuidpoolgebied) bewoond door niemand, het is er te koud en te onherbergzaam, maar boeiend en verlokkend voor velen is het en blijft het voorlopig wel Het zuidpoolgebied is als natuur- en ontginningsgebied tot 2048 internationaal ‘heilig’ verklaard, het mag dus niet ontgonnen worden, alleen maar bestudeerd door allerhand vakmensen. En uiteraard ook bekeken en hopelijk bewonderd worden door toeristen, die zonder dit landschap gezien te hebben, niet verder kunnen leven. Het zij zo.

 

Het boek van Adwin de Kluyver is een soort raamroman, waarbij allerhand losse verhalen uit het verleden en het heden en misschien ook wel de toekomst binnen een gemeenschappelijk door de auteur bedoeld raam tot een eenheid worden gemaakt, misschien mag je wel zeggen tot een soort min of meer samenhangende roman verweven worden. Dat raam is hier een reis door het zuidpoolgebied van zes weken met een bark, een driemaster uit 1911, in navolging van een mij verder onbekende zuidpoolreiziger, de Japanner Nobu Shirase, die in 1912 een dappere maar ook wel amateuristische poging heeft gewaagd de zuidpool te bereiken. Deze poging is inderdaad al heel snel mislukt: door misverstanden: zwakke en onjuiste, niet passende voorbereiding, door te weinig geld, onvoldoende uitrusting en ga zo maar door. Nobu’s grote voorbeelden waren Robert Falcon Scott en Ernest Shackleton, die actief waren in het antarctische gebied. Het boeiende van dit boek van Adwin de Kluyver is, dat de auteur zijn eigen reisnotities telkens tussendoor opschrijft, die op zich wel interessant zijn, maar vooral ook bedoeld zijn, om een vlotte loop en eenheid van het boek te garanderen. Het motief van de Japanse ontdekkingspoging was: ‘Nu zou hij, Nobu Shirase, de Zuidpool toevoegen aan het Japanse keizerrijk.’ Eerder staat in het boek: ‘Dat hij uiteindelijk nooit de Zuidpool bereikte, deed voor hem én het Japanse volk eigenlijk niet eens ter zake.’ Het ging dus om de eer van het land en in dit geval de eer van de keizer. (Niemandsland, p. 13 en 11)

 

  1. HET VOORSPEL

Het eerste deel van het boek zijn oude verhalen rond de Polynesiërs, James Cook, Shackleton, een vogel, de albatros.

De Polynesiërs waren al lang geleden (zo rond 650) op ontdekking gegaan in de Stille Oceaan. En ze hadden bijvoorbeeld Tahiti, Paaseiland en Nieuw-Zeeland bereikt.

De hoofdpersoon van het tweede verhaal is een Bruggenaar (een Vlaming dus), Roeland Vergote, die vanuit Sevilla in Zuid-Spanje onder gezagvoerder Ferdinand Magellaan bij Vuurland in de zuidpunt van Zuid-Amerika de doorvaart ontdekt naar de Stille Oceaan, om sneller en veiliger de Molukken te bereiken, vanwege de peperhandel, die toen veelbelovend was. Dat was in 1520.

 

Het derde verhaal is uiterst boeiend. Het gaat over de tweede ontdekkingsreis van kapitein James Cook (1772-1775), maar het verhaal gaat eigenlijk niet over hem, maar over de wetenschapper, die door de Britse koning was aangesteld om mee te varen. Het was een hervormd predikant met naturalistische ambities (geologie, biologie enz.), de Duitser Johann Reinhold Forster, die samen met zijn zoon Georg mede op reis ging. Cook en Forster konden niet goed met elkaar overweg, misschien wel omdat de één een echte zeeman was, die pas gelukkig was, als hij zich buitengaats bevond, en de ander een echte landrot, die eigenlijk niet tegen dit saaie en gevaarlijke leven op een zeilschip kon. Ze wilden samen het grote Zuidland vinden, in opdracht van de Britse koning. Maar ze vonden eigenlijk niet wat ze zochten, en keerden tevergeefs na een drietal jaren terug naar Engeland. Forster heeft tijdens de lange reis wel veel nieuwe planten en dieren gevonden en die ook deskundig beschreven en hij is in zijn later leven een alom bekend wetenschapper geworden, die het ruwe leven op zee echter z’n leven lang niet aantrekkelijk heeft gevonden. Hij heeft tijdens de reis met James Cook over pinguïns en andere dieren (en ook planten en bomen) geschreven, maar ook bijvoorbeeld over Paaseiland of over de Polynesiërs in al hun traditionele naaktheid. Na hun terugkeer hebben James en Johann weer stevig ruzie gemaakt over de berichtgeving van hun reis en zijn verder als vijanden uit elkaar gegaan.

 

Een heel bijzonder hoofdstuk volgt dan, een boeiend verhaal over de grote zuidelijke vogel, de albatros, een symbool van goede en lokkende dromen van een echte zeeman, maar ook een doem voor het leven. Want een zeeman moet varen, of hij wil of niet, in weer en wind, en is altijd in levensgevaar. Het is ook een literair ontroerend hoofdstuk, het gaat namelijk over William Wordsworth en zijn zus Dorothy, en de vriendschap die zij beiden sloten met Samuel Taylor Coleridge, die samen met William het wereldberoemde gedicht schreef van de oude zeeman (‘The Rime of the Ancient Mariner’), een lang gedicht, dat het hele boek door telkens in delen naar voren wordt gehaald, het verhaal van de grote maar ook wat klunzige typische zuidpoolvogel, de albatros, die op een schip bij de mast gedood wordt en daarom de zeelieden in hun geweten achtervolgt en telkens weer de zee op jaagt. Het is een prachtig verhaal! In dit verband wordt ook de ontdekker Ernest Shackleton herdacht, wiens schip ‘Endurance’ overigens kortgeleden onder het ijs gevonden werd, het schip van die wereldbekende en sportieve ontdekkingsreiziger, die in zijn doel mislukte, maar wel de basis legde voor een eerlijke en ook faire benadering van de Zuidpool.

 

Daarna volgt een wonderlijk hoofdstuk over de Amerikaan John Cleves, die in de negentiende eeuw verklaarde, ‘dat de aarde vanbinnen hol en bewoonbaar is’ (blz.107). Er bestaan volgens Cleves aan de polen twee grote openingen, die de mens naar binnen zuigen of lokken. Dit heeft Cleves zijn hele leven op allerhand manieren en op vele plaatsen beweerd en schrijvers als Edgar Allan Poe en vooral Jules Verne hebben hem serieus genomen en zijn in hun verhalen en romans de holle aarde ingegaan en hebben daarbinnen allerhand interessants beleefd, tot vreugde van hun vele lezers (en lezeressen moeten we er tegenwoordig eraan toevoegen), die deze verhalen verslonden. Ook ik, toen ik nog jong was.

 

Een volgend verhaal voert ons naar Rusland, via Valeri Jakovlevitsj Brjoesov, die als jongen met rode oortjes het reisverslag van Kapitein Bellingshausen naar de Antarctische zeeën (1818-1821) las. En toen begon de kleine Brjoesov te fantaseren en schreef uiteindelijk in 1905 ‘De republiek van het Zuiderkruis’. Het betrof hierbij een tiranniek bestuurde ‘democratie’, waar de mensen gelukkig zouden worden, als ze maar luisterden naar de bevelen van boven en deden wat hun gezegd werd. Het lukte echter niet en de republiek ging door sabotage van boven ten onder: ‘Een vreselijke orgie van tot wanhoop gebrachte mensen was begonnen’ (blz.148). Brjroesov werd kennelijk niet voor niks in Rusland geboren, want het doet me aan iets moderns denken …

 

  1. DE KERN VAN HET BOEK, AMUNDSEN en SCOTT

Uiteindelijk zijn we aangekomen bij de kern van het boek van Adwin de Kluyver: hoofdstuk 8 (‘De Zuidpool – de honden’) en hoofdstuk 9 (‘Rossijsplateau – de tent’). Het gaat hier over twee alom bekende poolreizigers: de Noor Roald Amundsen en de Brit Robert Falcon Scott, die beiden een paar maanden na elkaar de Zuidpool bereikten, maar de eerste was er het eerst dankzij zijn honden en de laatste was er wat later als tweede en stierf in een felle ijsstorm in een tent, vlak bij het uitgangspunt van zijn expeditie. Wat heb ik met ze meegeleefd, mijn hele leven lang.

 

Amundsen was een autoritaire en voor zijn medelotgenoten tamelijk gesloten en onaangename leider, die zijn honden tijdens de reis bewust, doordacht en systematisch opofferde om uiteindelijk als eerste de Zuidpool te bereiken. Hij keerde behouden terug naar het expeditieschip de Fram. Amundsen was inderdaad een koele man, die zijn expeditie streng en perfect voorbereid had en toen haast had om de Zuidpool te bereiken. Dat deed hij ook, op 14 december 1911, voor zijn eigen eer vooral, maar ook voor de eer van zijn koning en zijn land. Kortgeleden heb ik op teevee de Noorse film over zijn leven gezien en ook daarin wordt hij voorgesteld als een moeilijke wilspersoon, die koste wat het kost vóór anderen de Zuidpool wilde bereiken. De Noor Fridtjof Nansen was zijn grote voorbeeld, maar hém lukte het niet de pool te bereiken. Hij was het wel die zich hierbij van harte neerlegde en fair de kans aan anderen overliet, wie dat ook waren. Maar Amundsen was niet zo, die wilde de eerste zijn, die haatte min of meer de andere medestrijders. Wat zijn honden betreft: niet voor niks heeft George Curzon, de president van de internationale Royal Geographical Society tot Amundsen gezegd: ‘Ik zou graag willen dat we in de uiting van onze bewondering ook de geweldige, goed opgevoede en fascinerende honden eren, de ware vrienden van de mens, zonder wie kapitein Roald Amundsen de Zuidpool nooit zou hebben bereikt.’ (blz 185). Amundsen heeft deze belediging nooit vergeten, jammer, maar er stak een kern van waarheid in. Hij was wel de overwinnaar geweest, maar ten koste van zijn honden.

 

De directe concurrent toen van Amundsen daarentegen, Robert Falcon Scott, had een heel ander karakter. Hij was een voortreffelijk leider, ook wel autoritair, maar dan in de positieve zin van het woord, en … hij was door en door een Britse gentleman, die volkomen correct, eerlijk en op zijn manier ‘democratisch’ omging met zijn reisgenoten, bevriend of niet. Hij was begrijpend en luisterend, en pas daarna beslissend. Door zijn karakter en zijn voorzichtige en verantwoorde manier van leiden werd hij gerespecteerd door eenieder. Alle vijf expeditieleden zijn toen in het ijs omgekomen. Scott was na veel pech en een moeizame reis wel in januari 1912 op de Zuidpool aangekomen, maar als tweede, een dikke maand na Amundsen, Dat was uitermate teleurstellend en hij voelde zich als een verliezer. Tijdens de terugweg bleef het maar stormen en sneeuwen en vlak voor het beginpunt van zijn expeditie moesten ze vanwege het barre weer in hun tent bescherming zoeken tegen sneeuwstorm en kou. Daar zijn de drie overgeblevenen (twee waren al vroeger gestorven) bevroren en pas november 1912 gevonden door een reddingsteam. Het verhaal over die vondst van de kameraden in de tent en hun begrafenis in sneeuw en ijs is diep ontroerend en de herdenking erna van die helden in Groot-Brittannië was geweldig en imponerend: dit was een daad van grote dapperheid, een voorbeeld voor de jeugd en iedereen in het land. Het was een daad om trots op te zijn! Robert Scott werd zeker niet vergeten en werd diep geëerd door iedereen in Engeland, van hoog tot laag, terecht en echt Brits, met de eer van de natie voorop. Het afscheid was geweldig, zijn testamentische afscheid vanuit de tent, vlak voor zijn dood was indrukwekkend. De woorden van Tennyson op hun antarctisch graf was eerlijk: Scott had zijn leven opgeofferd, ‘Om te streven, te zoeken, te vinden, en niet toe te geven.’ (blz. 203). Het Britse volk is deze held van de Zuidpool nooit meer vergeten.

 

  1. HET NASPEL

Het daaropvolgende hoofdstuk gaat over de bekende en alom beroemde inwoners van de Antarctica, de pinguïns. Het bovenschrift bij dit verhaal luidt: ‘Kaap Adare – een mensje’. Vrij vertaald zou ik willen zeggen, wat Adwin de Kluyver hier bedoelt: de hoofdstad van de pinguïns als inwoners van het zuidpoolgebied was het Antarctische schiereiland bij kaap Adare. En verder: de pinguïns waren geen kuise engelen, maar leefde gewoon, zoals wij mensen, met hun goede en kwade kanten in hun doen en laten. Geen verheven engelen dus. Gelukkig maar, zouden wij nu zeggen. Het gaat hier over een onderzoeker, de Brit George Murray. Die vond de resultaten van zijn onderzoek naar het doen en laten van de pinguïns gedeeltelijk zo brisant, namelijk het deel, dat over het seksuele leven van deze vogels gaat, dat hij dat in de preutse tijd van toen (in 1912, hij was overigens meegegaan met een expeditie van kapitein Scott) niet zomaar zwart op wit direct kon zeggen. Dit verhaal bleef dus lang geheim en werd pas veel later uitgegeven. Want de pinguïns konden er wat van hoor, ze waren vrij en gewiekst in hun seksuele doen en laten, ze waren zeker niet kuis en monogaam, maar leefden er schijnbaar maar op los. Wat ze gelijk hadden. Maar dit alles was toentertijd een streng taboe! Dus Murray mocht (of wilde) het verslag ervan niet publiceren. Zijn onderzoek en de resultaten ervan waren wel streng wetenschappelijk, duidelijk en precies, daar wilde hij omwille van zijn lezerspubliek niet omheen draaien. Maar uitgeven mocht of wilde hij het lang niet. Victoriaans noemen ze dat!

 

Het daarop volgende hoofdstuk gaat over een wrede walvisjacht, die ter plekke getekend en later geschilderd en in een jeugdroman beschreven werd: Willem van der Does, Storm, IJs en Walvisschen (1947). De avontuurlijke reis zelf heeft hij in 1923 op de walvisvaarder Sir James Clark Ross vanuit Discovery Inlet gemaakt. Het is echt een geweldig verhaal, indrukwekkend maar toch ook griezelig realistisch en van het standpunt van de walvis uit wreed en meedogenloos. En dat om de levertraan, die wij thuis bijvoorbeeld na de oorlog te slikken kregen. In een suikerklontje gedruppeld! Maar toch vies voor kinderen, maar ja … in tijd van schaarste noodzakelijk voor de gezondheid.

 

Dan volgen er nog twee hoofdstukken, waarover ik hier kort wil zijn: hoofdstuk 11, ‘Neuschwabenland – een swastika’ en hoofdstuk 12 ‘Stoningtonland – een vrouw’.

Niet dat deze stukken slecht geschreven zijn, daar niet van. Maar ze boeiden me niet erg.

 

Het Nazi-Duitsland wilde tenslotte ook meedoen met de race om het zuidpoolgebied. Uiteraard! Hermann Goering in de eerste plaats, maar ook Adolf Hitler. Ze wilden hun claim op een gedeelte van de zuidpoolkoek duidelijk maken. Ze wierpen vanuit de lucht in een gedeelte van het gebied swastika’s, hakenkruisvlaggen. Vanuit een vliegtuig prikten ze dus die vlaggen in het ijs vast en bezetten zo het gebied, een soort spel als landjepik. Het lukte echter eind jaren dertig maar gedeeltelijk, omdat in Europa de oorlog uitbrak en de heren nazi’s andere zaken te doen hadden dan te spelen met prikvlaggetjes.

 

Hoofdstuk 12 zie ik meer als een excuus van de auteur, omdat er in zijn boek tot nu toe alleen maar over mannen werd gesproken, alsof de Antarctica alleen maar interessant was voor mannen en minder voor vrouwen. Maar okay, toen nam een Amerikaan zijn vrouw mee op reis, ze leefde met de manschappen mee en zorgde als moeder voor hen, een jaar lang. De chef van de groep had zijn vrouw als secretaresse ook mee, maar de dames konden het niet zo goed met elkaar vinden. De vrouw vond het verder best wel interessant, maar werd zwanger, en dat past natuurlijk niet op zo’n reis. Ze gingen terug naar huis en leefden nog lang en gelukkig. Bij zo’n verhaal heb ik zo mijn bedenkingen. De rol van man en vrouw bijvoorbeeld. Maar goed. Of de Antarctica nu meer mannelijk dan vrouwelijk is, waag ik verder niet te beoordelen, maar het ontdekken ervan is misschien meer iets geweest voor sterke en moedige mannen dan voor gelijkgestemde vrouwen. En waarom ook niet? Man en vrouw zijn niet gelijk gebouwd, ze hoeven niet hetzelfde te doen, maar hebben uiteraard wel als mens gelijke rechten.

 

Afsluitend vertelt het boek over ‘Apollo 17 – een bovenkant’. Een goede afsluiting van het boek dat kan en moet ik wel oprecht zeggen. Want Antarctica is zo groot en omvattend, dat het als geheel nauwelijks een rol gespeeld heeft in de verhalen erover, dus ook niet bij de expedities naar de Zuidpool. Het geheel zagen voor het eerst geoloog Jack Schmitt en zijn collega’s (Gene en Ron), en wel vanuit de capsule van de Apollo 17 tijdens een reis van 12 dagen naar de maan in 1972. De bemanning van drie heeft toen met een ideale Hasselblad-camera veel foto’s gemaakt en één ervan, de ‘blauwe knikker’, onze aarde met de Antarctica rond de Zuidpool, glanzend wit in het zonnetje, is wereldberoemd geworden. En dat terecht, want het is een magistrale foto, waarop het zuidpoolgebied als geheel naar voren treedt en zich ongelofelijk indrukwekkend aan ons presenteert. Een perfectere afsluiting van een boeiend boek van Adwin de Kluyver kan ik mij niet denken. Met dank, Adwin!

 

Peter Starmans