Elias stond op het veld met een bal aan zijn voeten. Hij gaf ’m een schop en liep erachteraan. Nog een schop, en weer een. Het was een grotemensenbal die in een hoek van het doel op spelers lag te wachten en er lagen keepershandschoenen naast. Het kunstgrasveld lag in een park, op een bankje zat een bejaard stel toe te kijken. Mijn zoon tegen de bal zien trappen maakte me ontzettend trots. Er zijn tijden geweest dat ik me het vaderschap voorstelde als samen tegen een bal aanschoppen, en in zekere zin is het dat ook. Zo’n metafoor hoef ik natuurlijk niet uit te leggen.

Elias’ vaderland is een voetballand, in tegenstelling tot zijn moederland ijshockeyland. Het vlakke, ingepolderde land heeft ’s werelds grootste voetballers voortgebracht, zoals Bergkamp, Gullit, Van Basten en Cruijff. Als ik ergens in het buitenland eens met een spelletje mee mocht doen, dan waren de verwachtingen doorgaans torenhoog. Ze hadden namelijk nog nooit van een Nederlander gehoord die níet bij een of andere topclub voetbalde. Barcelona, Arsenal, Manchester United. Zelf voetbalde ik als een hond. Als een dolle rende ik de bal achterna, liefst over de flanken, en ik beschikte over een voorzet die in opzet wel een beetje aan die van Overmars deed denken, maar in de uitvoering minder.

Voetbal gaat uit van een oer-reflex die optreedt zodra er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Een bal en een veldje is genoeg. Heb ik Elias niet tegen dennenappels aan zien trappen alsof het eigenlijk balletjes waren? Wanneer hij speelt, zijn er geen regels. Schoppen en de bal achterna voor nog een schop. Spelregels zijn abstracte toevoegingen, bedacht om de fysieke bezigheid betekenis te geven. En of ze daarin zijn geslaagd! Er wordt meer over voetbal gesproken en geschreven dan dat er daadwerkelijk gevoetbald wordt. De meesten voor wie voetbal ‘een ding’ is, hebben in geen tijden meer een bal aangeraakt. Ook Elias zal vast en zeker ooit ‘wij hebben gewonnen’ roepen zonder dat hij zelf in het veld heeft gestaan. De spelers in het veld zijn een stukje van ons, en wij maken deel uit van het team. Hun zege wordt onze zege, en in mindere mate geldt dat ook voor het falen.

Sinds ik in Finland woon, volg ik het voetbal niet meer zo. De oude sterren op het veld hebben plaatsgemaakt voor nieuwe. Sommige namen keren op het veld terug als trainer of als voetballende zoon. Van het Nederlands elftal kan ik misschien twee, drie namen noemen en bij een paar andere is er het oja-effect: wel eens van gehoord. Toch maakt voetbal nog altijd deel uit van mijn identiteit. We voetbalden altijd en overal, op het schoolplein, op een veld of gewoon op straat.

Finland zal binnenkort op het EK debuteren, maar ze zijn er als gast. Ze zullen kennismaken met de groten, België is een van de tegenstanders. Wie ooit Finnen te gast heeft gehad weet dat ze er alles aan zullen doen om de ideale gast uit te hangen. Ze zullen hun stem niet verheffen, het zal me hoogst verbazen als de Finnen een rode kaart binnenhalen. Bij een doelpunt zal de trots hen strelen, maar ze zullen zich er ook ongemakkelijk bij voelen, want past dat hen wel?

Hier op het veldje is Elias thuis. De bal, die van anderen is, heeft hij geconfisqueerd. Het moeten dus wel zijn vaderlandse genen zijn waar de bal op inwerkt als een magneet. Het vroege fanatisme dat hij nu tentoonspreidt is een restje Hollandse glorie.