Op zaterdag 13 mei 2006 hield de NViF, afd. Länsi-Uusimaa, een bijeenkomst in Virkkala aan de Koninklijke handelsweg tussen Bergen, Stockholm, Turku en Wiborg (en verder…). Het feest was georganiseerd door Henriette van der Woude, ze had het goed gedaan en ook voor een hartig natje en een smakelijk droogje gezorgd. Wim van der Kooij, die er ook was en met ons volksdanste dat het een lieve lust was, had zijn Duitse vriend Detlev Pleiss -een half in Finland, half in Duitsland wonende historicus- uitgenodigd een praatje voor ons te komen houden over een Finse militaire ruitertroep die in 1633 Brabant en Limburg had bezocht.
De bijnaam van die Finse soldatencompagnie was op z’n Duits ‘Hakkapeliter’, op z’n Nederlands ‘Hakkapelieten’. Adriaan van der Hoeven van de UvG schrijft: “Dat de Finnen voor het merendeel Luthers zijn, komt doordat Gustaaf I Wasa in de eerste helft van de 16de eeuw brak met de Paus en koos voor de Reformatie. Dat Zweden zich in de eeuw daarop tot een grote Europese mogendheid kon ontwikkelen, was mede te danken aan Finse belastinggelden en Finse soldaten. Vol ontzag spraken hun tegenstanders van de hakapeliten, een bijnaam afgeleid van de kreet die ze uitten als ze ten aanval gingen: hakkaa päälle, sla erop! Een aantal van hen vocht nog als huurling voor Frederik Hendrik.” Dat laatste blijft wat vaag en kan ik nu in discussie met Detlev Pleiss wat nader preciseren.
‘Hakkapelieten’ (-houwdegens-) waren vooreerst legendarische, Zweeds-Finse ruitercompagnies uit de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). Ze waren in het Europa van toen beroemd en werden vooral bewonderd om hun discipline, vechtlust, getraindheid, doortastendheid en zo. In de loop van de oorlog werden ze steeds meer legendair, dus beroemd zo niet berucht vanwege hun in het gevecht bewezen moed en gemotiveerd stoer doorzettingsvermogen (‘sisu’ bij wijze van spreken!). Moedige soldaten in het Zweedse leger waren ze – uit het machtige Zweden van toen, als beschermende en actief ondersteunende evangelische ‘peetoom’ van de overige protestants-lutherse, nog vrijwel uitsluitend Duitse landen. Ze vochten gezamenlijk tegen de dreigende en door velen gehate katholieke landen als Italië of Spanje, met de Keizer van het Heilige Roomse Rijk in Wenen en de Paus in Rome. Gustav II Adolf deed wel van harte mee aan deze ‘godsdienst’-strijd, om zijn eigen Koninkrijk Zweden verder uit te breiden tot een onbetwiste Europese grootmacht, het liefst tot aan de Rijn!
De soldateske ‘Hakkapelieten’ schreeuwden “Hakkaa päälle!”, telkens als ze zich in de strijd wierpen, om zichzelf moed in te spreken voor het komende gevecht van man tegen man, te paard of te voet. ‘Sla ze de kop in!’ lijkt me hier een juiste agressieve vertaling van hun gevechtsroep.
De krijgsroem van deze troep soldaten uit het noorden, verbonden met panische angst ervoor en gruwelverhalen erover, leefde onder het germaanse volk in ballades en geruchten. Het focuspunt ervan werd in de loop van de oorlog meer en meer toegespitst op de befaamde en succesvolle Finse ruitercompagnie o.l.v. Torsten Stahlhandschuh(Stallhans/a) uit Porvoo/Borgå –een geboren zweedstalige Fin- en zijn vooral uit zuidwest Finland bijeengegaarde manschap. Stahlhandschuh heeft, eerst onder Gustav II Adolf en na diens dood (eind 1632 te Lützen) onder Axel Oxenstierna (Rijkskanselier van Zweden) een glanzende carrière in het Zweedse leger in Duitsland gemaakt.
Deze ‘Stalen Hans’ was een ware mannetjesputter, door zijn soldaten op handen gedragen, hij was de onbetwiste en hoogbegaafde leider van zijn ruitercompagnie. Hij was ook een met ’n aureool van gezonde hardheid en eerlijke godsdienstzin (-goed Luthers dus!-) omringd. Voorts was hij uiterst communicatief en veeleisend, voor zichzelf maar ook voor zijn soldaten, en dat is me toch wat, nietwaar?
De mythische, bijna heidense sagenkrans rond deze troep soldaten werd gesymboliseerd in de steeds in bericht en lied terugkerende woordcombinatie ‘Finnen en Lappen’. De Laplanders waren in die tijd inderdaad nog maar nauwelijks be/gekend en heel vaag gedefinieerd, ze waren dus vooral ‘sagenumwoben’ (‘ in sagen gebaad’?pst). Misschien ook nu nog wel, denk maar aan de faam van iemand als Andreas Alariesto, de Lapse schilder van oude en hooginteressante Laplandse tradities. De eerdere woordcombinatie ‘Zweden en Finnen’ was tijdens de 30jarige Oorlog al gauw ‘out’. De in Duitsland binnengedrongen en de Duitse landen verwoestende Zweden werden al ras gehaat en veracht, de Finnen (en Laplanders dus) uit dat angstaanjagende Zweedse leger daarentegen werden bewonderd, gevreesd en via een soort mythe tot een groep ‘Lordi’s’ omgevormd (‘Der Teufel lass sich kratzen. Der Schwed hat Finlendische … Hund, spritzen Feuer wie die Katzen.’, citeert Detlev Pleiss uit een ‘Flugschrift aus Aschersleben’ 1631). (‘De Duvel laat zich krabben. De Zweden hebben Finse honden die vuur spugen als katten.’)
Maar de vraag is hier nu, wat deze Finse ‘Hakkapelieten’-elitetroep van het Zweeds-Duitse leger met de historie van Nederland te maken heeft gehad?
Op zich eigenlijk niks, maar onze Frederik Hendrik had al jarenlang bij Zweedse diplomaten in Den Haag en elders over hun elitetroepen gehoord en had erop aangedrongen, dit onderdeel van het Zweedse leger eens te mogen huren voor een maand of wat, om zo mogelijk op deze manier een beslissende slag tegen de Spanjaarden uit te kunnen voeren.
En toen in 1633 een groot deel van het ‘evangelische’ Zweedse/Duitse leger in Nederduitsland opereerde, was dit misschien een passende gelegenheid, aan deze wens van de prins tegemoet te komen. Gustav II Adolf was november 1632 in Lützen in de strijd gevallen, Axel Oxenstierna had toen het oppercommando van de Zweeds/Duitse strijdkrachten als ‘Oberdirektor des Evangelischen Bundes’ op zich genomen, de oorlog was nu even in wat rustiger vaarwater gekomen en zijn leger had behoefte aan geld en gezonde voeding. Vandaar dat hij en zijn collega’s de ruiterij (-o.a. de Finse-) wel voor twee maanden aan de prins van Oranja wilden uitlenen (-tegen stevige betaling uiteraard!-) om Frederik Hendrik zo vanuit het nu wat minder door de oorlog geteisterde Brabant en Limburg de kans te geven, een beslissende slag richting Brussel met de Spanjaarden en hun medestrijders te slaan.
Een korte opmerking nu terzijde. Prins Frederik Hendrik was een echte zoon van Willem van Oranje, de tolerante Zwijger, en eigenlijk wilde hij naar Brussel, om de Spanjaarden daar weg te jagen, dus ook wel om de verloren 10 Nederlandse provincies weer bij de zeven succesrijke Nederlanden van het Noorden te voegen. Dit wisten de Hollandse regenten eigenlijk ook wel, maar zij voelden er om regilieuze en economische redenen niet meer zo heel erg veel voor. Het Zuiden was zo katholiek en met de havens en de zeevaart in het Noorden ging het nu zó goed, dat ze liever de concurrentie uit het Zuiden niet meer terug wilden halen. Daarom was de samenwerking tussen de Prins van Oranje en vooral de Staten van Holland -maar ook wel de Staten-Generaal- niet zonder meer optimaal. Ook al werd Frederik Hendrik als veldheer ten zeerste bewonderd en bejubeld, door vriend en vijand.
Maar goed, Prins Frederik Hendrik en de Staten-Generaal gingen wat de hulptroepen uit het Zweedse leger betreft toch akkoord. De leiding van het Zweeds/Duitse leger in Nederduitsland liet nu haar ruiterij –met aan de kop ervan de Finse stoottroepen en ruiters o.l.v. Stahlhandschuh!– naar Wesel aan de noordzijde van de Rijn trekken. Daar staken ze dan via de schipbrug naar de zuidkant van de Rijn over, richting ’s Hertogenbosch, dat in 1629 na een roemrijke belegering in handen van de ‘stedenbedwinger’ Frederik Hendrik was gevallen. In het achterhoofd van de willige Zweedse leiding stak zeker ook nog de ‘aloude’ Gustav II Adolf-wensdroom, de Rijn als grens te bezetten en voor de Zweden veilig te stellen! De Rijn was toch ooit ook de grens van het Romeinse Rijk met het Germaanse geweest? Een magische en toch verdedigbare grens dus! Gustav II Adolf wilde daarom zo graag de noordkant van de Rijn veroveren en zo een nieuwe grens vastleggen tussen het Zweedse Rijk en de rest van Europa, het katholieke Zuiden laten we maar algemeen zeggen. Samenwerking met de machtige ‘Republiek der Zeven Provinciën/Nederlanden’ bood nu wellicht na twee mislukte mogelijkheden een nieuwe kans, deze wensdroom van een groot Zweeds Rijk toch weer een stap nader bij de verwerkelijking te brengen. Het liep echter anders.
De veldtocht eind 1633 van de Zweeds/Duitse ruiters -met op kop de ‘Hakkapelieten’ uit Finland- kriskras door Staats-Brabant en Limburg, tegen de Spaanse troepen richting Brussel (-als centrum van het katholieke Spaanse Rijk in het noorden-) mislukte volkomen.
Misschien door het barslechte weer, misschien door de in het vrije veld onzekere leiding van de prins, misschien ook door de onwil van Spaanse zijde, nu een open veldslag te leveren, maar misschien ook wel door demotivering van bijvoorbeeld de Finse elitetroepen, de ‘Hakkapelieten’. En bij dat laatste is wel wat op te merken.
De soldaten was goed geld als loon voor werken beloofd, ruim genoeg om te leven en ook om wat voor later over te houden, maar de Generale Staten van de Republiekwaren erg langzaam bij het uitbetalen van deze schuld, ze aarzelden veel te veel.
En dat betekende demotivatie van de gewone soldaat en dan ook plundering door man en paard van de Finse Compagnie -en niet alleen door hen hoor, maar ook door de andere soldaten uit Zweden en Hessen. En dat als wraak voor het geleden ‘onrecht’. Die gewone soldaat moest toch zelf ook (ervan) leven en had daarom geen medelijden met de mooie en welvarende streken waar ze doorheen trokken of met de weldoorvoede boeren, boerenmeiden en stedelingen die daar woonden.
En … plundering betekende toentertijd verwoesting, verkrachting, vernieling en ander onrecht, dat wel, maar … waarom betaalden de Staten niet ‘cash’, oftewel snel en contant, zoals was afgesproken, toen ze de hulptroepen in dienst namen. En verder … zulk gedrag was bij de toenmalige oorlogsvoering normaal. Maar nogmaals … waarom aarzelden die Hollanders zo lang met de uitbetaling?
Misschien wel vanwege onze niet zo positieve, maar toch wel traditioneel typisch ‘hollandse’ eigenschappen als overleg, spaarzaamheid of zelfs gierigheid. Per slot waren de Zeven Provinciën zelf al min of meer veiliggesteld en leefden ze in welvaart buiten het strijdgewoel van die wilde jaren in Westeuropa om. Bovendien wilden ze ook wel graag, dat woeste huursoldaten buiten hun eigen grenzen -dus liever in de wingewesten of generaliteitslanden Brabant en Limburg bijvoorbeeld!- hun ‘republikaanse vrijheid’ op bredere basis veilig zouden stellen, maar dan zonder er zelf direct onder te hoeven lijden. Maar … er goed voor betalen, snel en in klinkende munt, nee dat deden ze niet zo graag of niet zo van harte, ofschoon ze het geld daarvoor heus wel bezaten. Nou goed, dit is maar een mogelijke en misschien ook wel een eigengereide verklaring, ik weet het.
In het onderhavige geval betaalden ze in ieder geval veel te langzaam, zodat het wel tot onnodig plunderen moest komen. Soldaten zijn geen fijne burgers of welvarende boeren, maar volkse en wat ruwe soldaten, die geld willen zien, of anders …‘hakkaa päälle’!!! Overigens … op zich stonden de gedisiplineerde troepen van Stahlhandschuhtoentertijd erom bekend, niet méér te plunderen en te vernietigen -met man en paard, dat wel- dan strikt noodzakelijk was. ‘Strikt noodzakelijk’ was toen uiteraard met een korreltje zout te nemen en … ‘uitzonderingen daargelaten’ (-zoals in Limburg misschien-) want oorlogvoering was in die woeste tijden niet zo heel erg beschaafd en fijn naar onze moderne smaak. Overigens … is het vandaag de dag dan zonder meer dan wel beter en humaner?
Omdat ik geboren lijk Finnen te willen verdedigen, geef ik ter verontschuldiging van het uitbuitende wangedrag van de soldateska van Fins/Zweeds/Duitse origine nog het volgende te bedenken. Begin oktober 1633 hadden de soldaten bij Visé/Wiset -zuidelijk van Maastricht, stroomopwaarts aan de Maas gelegen- drie dagen hard gewerkt om een scheepsbrug te bouwen over de rivier. Het materiaal en ook de proviand kwamen uit de stad Liège/Luik. Die toen inderdaad ook met bezetting bedreigde stad wilde niet meer van harte meewerken en liet het al snel wat voedselaanvoer voor de Zweeds-Duitse troepen betreft afweten. Is het dan verwonderlijk, dat die soldaten boos en beledigd richting stad en omgeving trekken om daar -nogal hardhandig uiteraard- bij boeren en boerinnen en anderen aan hun trekken te komen? Want zonder afdoende betaling hard te moeten werken en niet verzorgd te worden met stevig voedsel, dat werkt frustrerend. Zo waren die eenvoudige knullen nu eenmaal! Verder is het maar de vraag of het gebied daar in de buurt van Luik wel zo Staats en niet eerder Spaans was. In het laatste geval dus ‘gebied van de vijand’ en dat mag je toch wel uitbuiten en plunderen, nietwaar? Denk maar eens aan de stad Duinkerken en hun zeerovers! En heeft de grote Hollandse rechtsgeleerde Hugo de Groot ook niet gezegd, dat je de schepen van de vijand mag kapen, tenminste in tijd van oorlog? En, mijn beste lezer, dat kapen ter zee van toentertijd leek toch wel vermepte veel op plunderen van het platteland. Dus waarom dan niet het vette, vijandige land aan de Maas bij Luik kapen of plunderen, zeker als die rijke en zo welvarende stad Luik en ook anderen niet mee wilden werken? ‘Foei toch!’ of nu net ‘juist zo!’, ik weet het niet meer.
Maar goed, ook de Finse ‘hakkapelieten’ zijn toen stout geweest, toegegeven, maar zeker niet extreem voor die tijden, en toen ze eenmaal hun geld echt zouden krijgen op onvoorwaardelijke prinselijke belofte -als ze maar zo snel mogelijk teruggingen de Rijn over naar huis- toen werden ze poeslief en gingen braaf (-nou ja braaf …-) in Büderich/Wesel aan de samenloop van de Lippe en de Rijn hun geld ophalen en weg waren ze, op mars naar het noordoosten, met hun rug naar de Nederlanden. Zo liep de ‘verkering’ van de Finse ruiters met het Staatse leger o.l.v. Prins Frederik Hendrik met een sissertje af. Veel heeft de prins overigens aan die ruiters echter niet gehad, maar ja … dat was heus niet hun schuld, geloof me nou. Veel plezier heeft ook de Zweedse Rijkskanselier Axel Oxenstierna er niet aan beleefd. Van toen af hebben de Zweden hun wensdroom van de Rijn als grens van hun Europees Zweedse Rijk maar opgegeven. Goed zo, lijkt me!
In het boek van Pirjo Poutanen ‘Hämeen Härkätiellä” (‘op de ossenbaan van Häme’) lees ik op bladzijde 114: “Hakkapeliittatapahtuma on vietetty Tammelassa Mustialan vanhassa puistossa jo 1970-luvun lopulta lähtien. Tapahtumalla kunniotetaan 1630-luvulla 30-vuotiseen sotaan lähteneitä taistelioita.” (‘Al vanaf de jaren zeventig van de afgelopen eeuw wordt in het oude park van Mustiala in Tammela het Hakkapelieten-evenement gevierd. Hiermee worden de soldaten geëerd, die in de jaren dertig van de 17e eeuw de 30jarige oorlog introkken.’) Zo zie je maar, vergeten zijn de Finnen het nog steeds niet. En ik moet hierbij natuurlijk ook meteen denken aan de uitnodiging van onze Jos voor de ‘Hakkapeliitta in Tammela’ op 5 augustus. Een gezellige markt met alles erom en eraan. Daar zal hij zeker wel een of andere foto van hebben!
Kerava, 30 juni 2006
Peter Starmans
lehtori