Aerdenhout
AERDENHOUT, door Arnold Pieterse
Hier voor me ligt het net verschenen boek van Arnold over de plaats Aerdenhout (nu een gedeelte van Bloemendaal), waar hij geboren en getogen is, en tevens over dezelfde plaats Aerdenhout, waar zijn vader, architect W.J. Pieterse lang gewoond en gewerkt heeft.
De voornamen van Arnolds vader zijn Wilhelm Jacobus, maar in de jaren dertig en later tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw spraken we onze ouders nog met U aan en zeker nooit met de voornaam, vandaar lezen we in het boek herhaaldelijk ‘mijn vader’ en ‘architect W.J.Pieterse’! Het was en is een uitdrukking van het respect voor ouders en ouderen, wat we tegenwoordig nog wel eens denken te missen. Misschien niet altijd terecht, want het vlottere moderne omgaan met elkaar heeft zeer zeker ook veel goeds met zich meegebracht.
Over de plaats Aerdenhout, waar de familie Pieterse langere tijd gewoond heeft, geeft hoofdstuk 1 informatie: ‘Mijn vaders komst in Aerdenhout’. De volledige titel van het fraai (dankzij Arno Enzerink, lof zij hem!) uitgegeven boekwerkje luidt: ‘Aerdenhout, Geschiedenis, mijn vaders sporen, herinneringen’. Een titel die het boekje van een bladzijde of 150 helemaal dekt en er de essentie van aangeeft. We krijgen in kort bestek (in hoofdstuk 2) de interessante geschiedenis van Aerdenhout tot omstreeks 1920 smakelijk voorgeschoteld, daarna volgt een fijn en kritisch hoofdstuk over de villa’s, huizen en andere gebouwen, die architect W.J. Pieterse in Aerdenhout gepland heeft tussen de jaren 1920 en 1940. Daarop volgen (in hoofdstuk 4) persoonlijk herinneringen van de jonge Arnold uit oorlogstijd, zeer de moeite waard, om die te lezen. Vervolgens wordt in drie hoofdstukken ingegaan op de wat algemenere vraag van het Nederlandse culturele erfgoed in zulke oude plaatsen als Aerdenhout en verder wat schoolherinneringen rond de schoolvereniging Aerdenhout-Bentvelt, waar Arnold veel schooldagen meestal graag heeft moeten doorbrengen, om dan tenslotte de lezer te stimuleren, eens ‘Een Aerdenhoutse wandeling’ onder begeleiding van de deskundige auteur van dit sympathieke boekje te maken. Na nog wat losse opmerkingen geeft Arnold Pieterse ons een overzicht van de gebouwen, die zijn vader o.a. in Aerdenhout, dus ook bijvoorbeeld in Haarlem en Bloemendaal, gepland heeft; voorts geeft de auteur zijn ‘bronnen en literatuur’ aan en sluit fijn af met een ‘persoons- en zaaknamenregister’, zodat de lezer/es gemakkelijk de hem/haar interesserende details kan naslaan.
Beste Arnold, dank voor dit fraaie boekwerkje! Ik wens het boek succes toe! Ik heb het vooral aangevoeld als een terecht eerbetoon aan je vader, W.J.Pieterse.
Petrus, lehtori.
P.S. Indien de lezer/es van dit bericht eraan geïnteresseerd is, kan hij/zij het boek bestellen bij Arnold Pieterse zelf arnoldhp (at) quicknet.nl of arnold.pieterse (at) elisanet.fi.
Historiaa nykypäivälle, Anne Frank
De Anne Frank-tentoonstelling van de Anne Frank- Stichting/Amsterdam
van 3.3.2001 – 13.5.2001
in het Kansallismuseo/Helsinki.
Anne Frank, een stukje Europese geschiedenis met een duidelijke boodschap ook voor onze tijd. Zo zou ik de titel van de tentoonstelling willen omschrijven.
Op vrijdag 2 maart 2001 heeft presidente Tarja Halonen de tentoonstelling rond Anne Frank in het Nationale Museum van Helsinki geopend. Het was een sobere plechtigheid in de prachtige hal van het museum, pal onder de warmkleurige fresco’s van Gallen Kallela.
De tentoonstelling zelf is misschien nog soberder en staat als een samengepakt brok beeld- en tekstmateriaal in de kelderruimte van het museum opgesteld. Het is een wel zeer passende en wat enge plaats voor zo’n tentoonstelling rond het jonge wereldberoemde jodinnetje ANNE FRANK. Ze heeft een jaar of twee in Amsterdam in het voor acht mensen wel erg krappe ACHTERHUIS, boven achter het bureau van haar vaders firma, in de schaduw en het welluidende klokkenbereik van de zo statige Westerkerk, met haar familie en vier anderen ondergedoken gezeten. Hun schuilplaats werd uiteindelijk toch verraden aan de Duitse bezetter Ze werden afgevoerd naar Auschwitz en later naar Bergen- Belsen, waar Anne en haar oudere zus Margot stierven.
Dit is een tentoonstelling die aan het denken zet en die verborgen vragen naar boven haalt. „Nooit weer!“ of „Nooit meer!“, zo luidde een kort commentaar van Tarja Halonen, nadat de officiële inleidster, Elisabeth Rehn, dit historische zinnetje al in de juiste context had geplaatst.
De opening werd in- en uitgeleid door een paar prachtige liederen in het Roemeens en niet – zoals misschien te verwachten was – in het Hebreeuws. Waarom niet? Ik weet het niet, maar ook deze liederen klonken (aan)klagend mooi en werden fraai gezongen door een jonge vertegenwoordigster van het Roemeense volk, een zigeunerin uit Finland. De zigeuners zijn in het Finland van nu een duidelijk aanwezige minoriteit en ze worden in Finland ook niet altijd even onbevooroordeeld benadert. Zij waren toen ook een andere, door Hitler even fel als de Joodse minderheid vervolgde minoriteit. Zo vertegenwoordigde deze zangeres – passend bij het thema Anne Frank – de vervolgde mens van toen, maar ook die van nu, door b.v. te verwijzen naar de tragedie van onze tijd in Zuid-Europa, in het voormalige Joegoslavië. Een tragedie die even tragisch is als de gruwelijke actualiteit in het Israel en Palestina van nu. De boodschap van deze tentoonstelling zou – zoals zowel Tarja Halonen als Elisabeth Rehn met nadruk naar voren brachten – de boodschap van de tolerantie kunnen zijn, een woord dat in onze eigen vaderlandse geschiedenis met Erasmus en zijn humanistische idealen verbonden is, blijft en zal blijven. Maar hopelijk wordt er ook iets van dit ideaal gerealiseerd.
Het eerste deel van de tentoonstelling behandelt de Europese gebeurtenissen tussen medio 1929 en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op tien mei 1940.
Een algemeen beeld van de toenmalige politieke (en hopelijk ‚einmalige’) gebeurtenissen in Duitsland. In het bijzonder wordt de satanische toespitsing ervan – door. de Nationale Socialisten o.l.v. Adolf Hitler – gericht op het achtervolgen en kwetsen van het Joodse deel van de Europese bevolking, indrukwekkend in beeld gebracht.
Anne Frank werd begin juni 1929 in Frankfurt a.M. uit Joodse ouders geboren.Zij verhuisde in 1933 met haar ouders en haar oudere zusje Margot naar Amsterdam, om er een zekerder bestaan te vinden. Dat ze dat op den duur ook daar niet vonden en vooral het waarom daarvan, is een ander verhaal, dat hier niet thuis hoort. Een verhaal, dat zelfs in het zo open Nederland van nu nog niet goed verteld kan worden.
Het algemene eerste deel van deze tentoonstelling zet het verhaal van Anne Frank in een breder kader.
In deel twee van de tentoonstelling komt het eerste gedeelte van de Tweede Wereldoorlog ter sprake. De wel erg korte strijd van het Nederlands leger tegen de Duitse overvaller in mei 1940, het leven in Amsterdam tijdens de bezetting erna, het begin van de razzia’s tegen de Joden en de moedige, maar meestal ook bange reacties daarop in de bevolking en tenslotte het besluit van Otto Frank om met zijn familie in het achterhuis van zijn bureau onder te duiken, om daar op beter tijden te hopen en te wachten. Miep Gies, van geboorte een Weense en secretaresse van Otto Frank, is zonder meer bereid de familie te helpen in deze tijd van nood. Zij verzorgt ze twee lange en bange jaren lang met voedsel, nieuws en geestelijke moed. Ze noemt zichzelf geen heldin maar een vrouw die alleen maar deed wat er van haar gevraagd werd in de moeilijke omstandigheden van toen. Maar toch was ze wel erg moedig, zou ik zo zeggen. Wie zou haar dit nadoen?
In het boekje „ONDER ONZE OGEN“, verhalen over de oorlog, verzameld door Margo Minco – Marga Minco, die haar ouders voor haar jonge ogen heeft zien wegvoeren, maar die zelf door toeval in leven is gebleven – vond ik een treffende tekst van M.Vasalis, een van onze grootse dichteressen uit de 20ste eeuw. Ik kan het niet nalaten, een fragmentje eruit te citeren.
6-6-42. De tweede hete dag. De K.straat met mevrouw P. De straat was breed en zonnig, maar al stoffig-zonnig. Langzame zware joden met sterren, dunne profeten met sterren en tenslotte spelend en naarstig zwoegend op een driewielertje twee dunne jodenjongetjes van een jaar of zes in gele badpakjes. Onder hun sleutelbeendertjes een gele ster en daarop stond jood, bijna op hun blote gouden huid. Hun schouderbladen staken uit als dichtgevouwen vleugels. Ze hadden kostbare ogen. Het leken onaardse wezentjes, door domme reuzen niet herkend en gemerkt met een scheldwoord.
(uit. M.Vasalis, uit „Fragmenten uit een journaal“/1945)
Deel drie van de tentoonstelling betreft dan het Achterhuis, zoals het er toen tussen 1942 en 1944 uitzag en gebruikt werd door de acht daar ondergedokenen en ook zoals het er nu – ‚mit allem drum und dran, leider!’ – uitziet als een van de meest bezochte musea van Amsterdam. Het leven van alledag in dit Achterhuis wordt er getoond en de allerdaagse realiteit, waarover het Dagboek van Anne schrijft, wordt er in beeld gebracht. Twee jaar lang lukte het de familie – vooral ook met de daadwerkelijke ondersteuning van Miep Gies en haar medehelpers – onopgemerkt ondergedoken te blijven en niet door de Duitse bezetter ontdekt te worden. Maar dan worden ze begin augustus 1944 door iemand verraden, gearresteerd en weggevoerd naar het concentratiekamp Westerbork in Drenthe. Miep Gies bleef vanwege haar Weense afkomst vrij en kon zo voor Anne, en later dan voor haar vader Otto – die als enige het transport naar het Oosten overleefde – en tenslotte uiteraard voor ons, voor de wereld erna het Dagboek vinden, bewaren en redden. betreft dan het Achterhuis, zoals het er toen tussen 1942 en 1944 uitzag en gebruikt werd door de acht daar ondergedokenen en ook zoals het er nu – ‚mit allem drum und dran, leider!’ – uitziet als een van de meest bezochte musea van Amsterdam. Het leven van alledag in dit Achterhuis wordt er getoond en de allerdaagse realiteit, waarover het Dagboek van Anne schrijft, wordt er in beeld gebracht. Twee jaar lang lukte het de familie – vooral ook met de daadwerkelijke ondersteuning van Miep Gies en haar medehelpers – onopgemerkt ondergedoken te blijven en niet door de Duitse bezetter ontdekt te worden. Maar dan worden ze begin augustus 1944 door iemand verraden, gearresteerd en weggevoerd naar het concentratiekamp Westerbork in Drenthe. Miep Gies bleef vanwege haar Weense afkomst vrij en kon zo voor Anne, en later dan voor haar vader Otto – die als enige het transport naar het Oosten overleefde – en tenslotte uiteraard voor ons, voor de wereld erna het Dagboek vinden, bewaren en redden.
In een boeiend boek van de nu zo bekende Geert Mak „OOGGETUIGEN van de vaderlandse geschiedenis in meer dan honderd reportages“ is de arrestatie van de Franks en het vinden van het dagboekje roerend door Miep Gies zelf later in haar herinneringen beschreven.
Het was een doodgewone vrijdagmorgen, 4 augustus 1944. Het eerste wat ik die morgen deed was naar het Achterhuis gaan om de boodschappenlijst te halen. Na een lange nacht met elkaar opgesloten te hebben gezeten, snakte iedereen altijd naar een leuk bezoek. Anne had zoals gebruikelijk een heleboel vragen en wilde per se met me praten. Ik beloofde dat ik s middags gezellig´op bezoek zou komen nadat ik de boodschappen had gedaan. Nu had ik geen tijd om te praten. Ik ging terug naar het kantoor en begon mijn werk.
… Het moet even na elven zijn geweest dat ik opkeek en een man in burger in de deuropening zag staan. Ik had de deur niet gehoord. Hij hield een revolver op ons gericht en stapte het kantoor binnen. „Blijf zitten,“ zei hij in het Nederlands. „Verroer je niet.“
Toen liep hij naar het kantoor waar Kraler werkte. We waren verstijfd van angst.
Jo zei tegen me: „Miep, het is zover.“
… Ik had geen idee waar hij – de Duitser met een onmiskenbaar Weens accent – naar toe was gegaan. En evenmin wist ik, wat er zich in de rest van het huis afspeelde. Ik was totaal verward, alsof ik in een bodemloze put viel. Wat moest ik doen? Ontredderd ging ik weer zitten.
Toen hoorde ik over de gang langs Kralers kantoor over de oude houten trap naar beneden de voetstappen van onze vrienden. Aan het geluid te horen liepen ze als geslagen honden naar beneden.
Ik zat als versteend. Ik had alle besef van tijd verloren. … Ik weet nog niet hoe de uren voorbij zijn gegaan. Eerst was het tussen elf en twaalf geweest, toen de Nederlandse nazi was binnengekomen. Het moet een uur of halftwee geweest zijn toen ik de voetstappen hoorde op de binnentrap.
We gingen met zijn allen naar de boekenkast en schoven hem opzij, zodat de deur naar het Achterhuis zichtbaar werd. Hij zat op slot, maar was niet verzegeld. Gelukkig had ik een reservesleutel bewaard, die ik ging halen. We maakten de deur open en gingen de schuilplaats in.
Ik zag meteen dat de kamers overhoop waren gehaald. Laden stonden open, spullen lagen over de grond verspreid. Alle meubels waren omvergegooid.
Daarna liepen we de slaapkamers in van meneer en mevrouw Frank. Op de grond, tussen een chaos van papieren en boeken, ontdekte ik het oranje-roodgeruite dagboekje in linnen band dat Anne op haar dertiende verjaardag van haar vader had gekregen. Ik maakte Elli erop attent en zij bukte zich om het op te rapen en gaf het me in handen.
(uit: Miep Gies, Herinneringen aan Anne Frank, 1987)
Deel vier van de tentoonstelling betreft de tragedie van het Joodse volk, de vervolging en realisering van de ‚Endlösung’ door Adolf Hitler en zijn trawanten, de ellende van de transporten naar de concentratiekampen in Polen en Duitsland en tenslotte – ‚last but not least’, zou ik hier kunnen zeggen – het kampleven in Auschwitz/Polen of in Bergen-Belsen ‚auf der schönen Lüneburger Heide’. Hier zien we vreselijke beelden van ziekte, dood en waanzin. Dit was dus de wereld, waarin moeder Edith in Auschwitz stierf en waar daarna de twee dochters Margot en Anne in het concentratiekamp Bergen-Belsen omkwamen.
Mijn vraag is altijd, wat voor leven deze mensen hebben geleid en hoe ze hebben gedacht. We weten het niet van Anne, want het dagboek is al uit, maar wel van anderen. Dus we kunnen er ons iets bij voorstellen, al is en blijft de realiteit voor ons ongrijpbaar. Op zaterdag 3 maart 2001 keek en vooral luisterde ik naar het programma van 3sat.boulevardbio, nauwkeuriger naar een interview van de sympathieke empathische tv-redacteur Alfred Biolek met de twee zussen Lasker – Renate en Anita – van wie de laatste celliste was in het bekende ‚Mädchenorchester’ in Auschwitz en later tegen het eind van de oorlog in Bergen- Belsen. Beiden hebben het samen overleefd en beiden waren tegelijkertijd ook daar, waar Anne en haar zusje Margot stierven, en beiden vertelden over hun verschrikkingen in die hel van toen. Het was shockerend en bood tevens een kijk op het leven van Anne Frank 1944/1945 in het kamp van Auschwitz en Bergen- Belsen.
Een derde citaat wilde ik hier graag invoegen. Het komt uit een van de pareltjes van de naoorlogse Nederlandse literatuur. Het is van de hand van de Joodse professor J. Presser – ja, die van het indrukwekkende boek „De ONDERGANG“ – en heet „De Nacht der Girondijnen“. Het is autobiografisch en gaat hier over de trein die vertrekt van Westerbork/Drenthe naar Auschwitz/Polen, de transporttrein van de Joden naar de vernietiging, en dat wisten of voelden ze echt.
De trein. Ik kan het woord niet meer ontlopen; het moest komen en nu is het er en ik voel: het zal blijven tot het eind van dit verhaal.
Hij komt en hij gaat, maar nog onduldbaarder dan die aankomst, dan dat vertrek, is de regelmaat, waarmee ze plaatsvinden. Het mag stormen, sneeuwen, ijzelen; de trein rijdt. Geen luchtalarm houdt hem tegen: de trein rijdt. Onze bondgenoten gooien hele spoorwegknooppunten in elkaar, vernielen bruggen en loodsen, reparatie- werkplaatsen en materiaal, maar de trein rijdt. Men heeft in Amsterdam gestaakt om de wegvoering van een paar honderd Joden, maar hier voert hij ononderbroken duizenden weg en iedereen doet zijn plicht en geen mens weigert; geen dwarsligger gaat van zijn plaats en geen moer zit los.
De trein is de duivel. Zoals hij uit het duister opdoemt met zijn dofglorende koplampen, zoals hij met een schril gefluit zijn triomf over ons uitgilt, zoals hij klotsend bonkend langzaam langs het peroon glijdt en eindelijk stilstaat in heet gesis en trillende nadreun, lijkt hij een voorwereldlijk dier van ontzaggelijke kracht, de draak uit een boosaardige mythe. Plotseling staat hij midden in het kamp, als door een toverspreuk uit de hel omhoogbezworen.
(uit: Jacques Presser, de Nacht der Girondijnen, 1974)
Het deel van de tentoonstelling, dat erna zou moeten komen, deel vijf bij wijze van spreken – de tijd na de oorlog dus – en de lotgevallen van de Joden van toen tot nu, komt in deze tentoonstelling nauwelijks meer ter sprake. Jammer misschien, want dat zou ons hebben kunnen leiden naar de problematische actualiteit van Israël en Palestina van nu. Maar goed, dit heeft inderdaad ook niet meer direct met Anne Frank of met haar Dagboek of met haar het kamp overlevende vader Otto of met de helpster Miep Gies te maken. Maar daarmee is de link naar nu zeker niet weggewist.
Een thema, dat in deze tentoonstelling kort wordt aangesproken, is het thema: Nationalisme, toen en nu? De vraag ernaar wordt hier wel gesteld, maar niet uitgewerkt.
Een tweede thema, dat hier wordt aangesproken, is het thema: Zuiveringen, toen en nu? Ook deze vraag is een brandende, zeker ook in ons Europa van na 2000, van het nieuwe millennium dus. Ook deze vraag wordt hier wel gesteld, maar niet verder uitgewerkt. De vraag zal dus wel bedoeld zijn als een vraag, die ons tot verder nadenken moet leiden.
Hulp aan de naasten, toen en nu?Ook hier is de vraag actueel temidden van natuurcatastrofen en ook wel van tragedies door mensenhand veroorzaakt. De vraag wordt slechts gesteld en met deze vraag worden we dan naar huis gestuurd.
Een algemeen thema, dat overal doorheen klinkt, is het thema: Hoe is dit kunnen gebeuren en zou het nu nog kunnen gebeuren? De eerste vraag is er een, waarmee heel Europa zich al vijftig jaar bezig houdt.Het antwoord is er nog steeds niet en zal er waarschijnlijk ook nooit komen. Maar zou zoiets nog kunnen gebeuren? Het gebeurt! En daarom is b.v. de oproep van de president „In Gods naam, nooit meer/weer!“ of haar benadrukken van tolerantie iets actueels en iets, waar we wat mee kunnen doen, als we dat willen.
Nog iets, en weer … last but not least. Door de hele tentoonstelling klinkt de vraag: Heeft dit jeugdige meisje, deze puber eigenlijk, de moderne jonge mens nog wat te zeggen? Toch wel, hier wordt ons een meisje getoond – jong, levendig en ondanks de opsluiting en de dreiging van vervolging optimistisch – dat naar de toekomst blijft kijken, niet bij de pakken gaat neerzitten en vecht voor een normaal bestaan. Ze wilde zelfs schrijfster worden en heeft daarom in het Achterhuis de tweede versie van het dagboek al voor druk klaargeschreven. Een gewone jonge springlevende mens, die onder de dreiging van de dood, dag in dag uit, spattend van leven blijkt en blijft. Is dat niet wonderlijk en wellicht een stimulans voor de jonge mens van nu?
Kerava, 9.3.2001
Drs.lic. Peter Starmans
lehtori
Suomen - Hollannin historiasta internetissa
Monet kartat Ruotsista ja Suomesta vuodelta 1500 – 1700 ovat hollantilaisten tekemiä (esim. Mercartor ja Bleau). Helsinki on merkitty niissä kartoissa nimellä ‘Elsenvos’. Ilmeisesti Helsinki on perustettu Hansestadtin Tallinnan kilpailevana satamana (Jere Jappinen, Helsingin Kaupunginmuseo: Elsenvos, Alankomaiden ja Helsingin yhteyksiä viidella vuosisadalla). Myös Helsingin ensimmäinen pormestari Hans ’t Santen (1571) on ollut Hollantilainen.
Kuudennellatoista ja seitsemännellätoista sataluvulla lisääntyivät hollannin laivojen kaupparetket Suomenlahdella. Suomen kaupungeista lähti Hollantiin puuta ja viljaa. Suomeen tuotiin Hollannista mausteita, kahvia ja kukkasipuleja. Esimerkiksi Vrouw Maria haaksirikkoutui vuonna 1771 Turun vedessä. Hylky on löydetty ja makaa vielä hyvässä kunnossa meren pohjassa.
Ovatko Carl Gustaf Mannerheimin esi-isät tulleet Hollannista? Henrik Marhein (s. 1618) oli vuonna 1640 rautakaivoksen omistaja ruotsin Gävlessa ja nyt on todistettu, että hän kävi hänen kirjeenvaihtoa hollanniksi ja että hänellä oli kauppasiteet Hollantiin, mutta viimeinen todistuslinkki puuttuu vielä. Carl Gustaf Mannerheim oli hänen jälkeläisensä kuudennessa sukupolvessa.
Vuonna 1809 hollantilaissyntyisen kenraali Jan-Pieter van Suchtelenin johtama venäläisen armeija valloitti Suomenlinnan pelkästään neuvottelemalla. Samana vuonna van Suchtelen osallistui neuvotteluihin, joissa päätettiin, että suomen ja ruotsin raja oli Tornionjoella.
Tarinan mukaan ruotsalaisneuvottelijat kypsyttivät Haminassa venäläisten myötämielisyyttä syöden ja “skoolaten”. Aleksanteri I:n kuriiri saapui 16.9.1809 Haminaan mukanaan keisarin kirje ja em. Hermelinin kartta, mihin tsaari oli punakynällä merkinnyt rajan Ruotsia vastaan. Kirjeessä luki Napoleonin kielellä: “La Limite au Nord doit suivre le cours du Torneo; depuis la Forge de Kengis celui du Muonio…”
Myöhemmin Jan-Pieter van Suchtelen toimii venäjän suurlähettiläänä Tukholmassa, missä hän myös alkoi keräämään kirjoja. Osa hänen kokoelmansa (30 000 kirjaa) lahjoitettiin vuonna 1836 Helsingin Yliopiston kirjastolle.
Jo vuonna 1790 van Suchtelen perhe oli saanut Tsaarilta mämmälän kylän (nykyisin Anjalankoski) lahjoitusmaana ja perheen jäsenet omistivat kylä ja tilat ilmeisesti vuonna 1890 asti.
Vuonna 1899 venäjän Tsaari yritti rajoittaa suomen itsenäisyyttä autonomisena tasavaltana. Noin 1000 eurooppalaista kirjoittivat valituskirjeen, jota hollannin professori Willem van der Vlugt yritti turhaan kesäkuu vuonna 1899 luovuttaa Tsaarille. Kirje ja siihen kuulunut kirjeenvaihto on julkaistu kirjassa “Pro Finlandia”. Vuonna 1946 hänen poikansa Theo van der Vlugt nimitettiin alankomaiden lähettiläksi Helsingissä.
Rouva Maria
Hollantilainen alus Vrouw Maria haaksirikkoutui vuonna 1771 Turun edustalla.
Laivan sisällä on mm. aarteita, jotka Tsaarina Katariina oli hankkinut Hollannista. Vuonna 1999 sukeltajat (mm. Rauno Koivusaari) löysivät Vrouw Marian 45 metria syvyydestä.
Tutkimuksessa on käynyt ilmi, että laiva ja sen aarteet ovat hyvässä kunnossa.Suomen merimuseo ilmoitti, että laiva kuuluu Suomen valtiolle, ja että merimuseo on ainoa, joka voi päättää laivan kohtalosta. Tästä syntyi oikeusriitta, jonka ensimmäisen erä voittivat sukeltajat.
Suomen merimuseo ehdotti että laivaa varten rakennetaan keskelle Helsinkiä uusi rakennus Vrouw Marian säilytämiseksi. Mutta korkeiden kustannusten (70 miljoona euro) vuoksi, kulttuuriministeriö mietti voisiko suomen merimuseon siirtää Kotkaan, niin kuin ministeri Erkki Aatos ehdotti, tai Turkuun, koska Turussa toimii jo Forum Marinum. Tällä hetkellä ei ole varmaa mihin Vrouw Maria sijoitetaan. Varsinaiset nostokustannukset ei ole kovin suurta (3 miljoonaa euroa).
Julkaisut Vrouw Maria
The Vrouw Maria of 1771 – An example of documentary research
LEISURE & EDUCATION: Vrouw Maria
Van steentijd tot Nokia; de geschiedenis van Finland
Van steentijd tot Nokia; de geschiedenis van Finland.
Lees hier een bespreking over dit eerste Nederlanstalige geschiedenisboek over Finland.
Peter Starmans bespreekt in dit artikel het boek van Arnold Pieterse over de Finse geschiedenis: “En toch, ondanks deze woorden van kritiek wil ik hier graag en nogmaals herhalen, dat het goed is dat er nu voor het eerst in het Nederlands een breder overzicht is geschreven over de Finse geschiedenis ‘van het begin tot nu toe’ op een heldere, duidelijk en zeer goed leesbare manier. “
Van steentijd tot Nokia
Geschiedenis van Finland
Eerste geschiedenisboek over Finland vanuit Nederlands perspectief!
De achterflap van de pocket begint dus zo:
“De geschiedenis van Finland voor het eerst uitgebreid beschreven in het Nederlands! Finlandkenner Arnold Pieterse presenteert in dit boek de Finse geschiedenis van de prehistorie tot de tegenwoordige tijd. Fragmenten waarin markante historische personen en/of gebeurtenissen nader worden uitgelicht illustreren de tekst.
Finland is meer dan 600 jaar deel van Zweden geweest, in 1809 werd het een autonoom groothertogdom onder de Russische tsaar en sinds 1917 is het onafhankelijk. Maar hoe is dit allemaal in zijn werk gegaan? En hoe groeide Finland uit tot een van de modernste staten ter wereld?”
Arnold Pieterse heeft inderdaad een vrij uitgebreid en goed geschreven boek gemaakt over de geschiedenis van Finland tot nu toe. “Vanuit Nederlands perspectief” lijkt me echter een beetje teveel gezegd, maar in ieder geval hebben we hier een kijk op de Finse historie van een Nederlandse Finlandkenner, die anders en gedeeltelijk objectiever tegen de Finse geschiedenis aan kan kijken dan een Fin zelf wellicht. En hij kijkt er ook anders tegenaan dan een Engelsman, een Fransman of een Duitser. Accoord. Vanuit laatst genoemde perspectieven zijn er – zeker in het Engels en het Duits – al boeken genoeg verschenen. We kunnen er Arnold alleen maar dankbaar voor zijn, dat hij ons nu eindelijk eens iets in het Nederlands voorschotelt, vlot geschreven en als samenvatting vanuit historisch-politiek standpunt grotendeels verantwoord en helder. Vandaar is het zonder meer de moeite waard, dit boek nauwgezet te lezen en zo een enigszins verantwoord beeld ervan te krijgen hoe de golven van de historie over Finland heengespoeld zijn. Deze bufferstaat, geklemd of gelegen toch tussen de grootmachten Zweden en Rusland in, die dan uiteindelijk onafhankelijk geworden is en (min of meer) zelfstandig zijn eigen geschiedenis in handen heeft mogen nemen.
Vanaf de komst van de eerste Zweedse migranten (ridders, soldaten, avonturiers en priesters) rond 1150 tot aan 1809/12, toen Finland bij het Russische rijk werd ingelijfd, kwamen de golven van invloed op het Finse gebied vooral vanuit het westen, dus door Zweden en Denemarken – het centrum van het heersende westrijk van de Oostzee tot rond 1500 – en zeker ook via Noord-Duitsland en de Baltische kuststreken, de kerngebieden van de Hanze.
Na 1500 werd de invloed vanuit Denemarken wezenlijk zwakker en kwam Zweden als zelfstandig koninkrijk onder o.a. de Wasa’s naar voren – en wat de zeehandel betreft ook bijvoorbeeld Holland. Van het begin af aan (vanaf 1150 dus) werd de kerkelijke organisatie in Finland veelal parallel met de staatkundige en economische organisatie vanuit Kopenhagen, later Stockholm zeer autoritair bepaald en legden zo West-Finland, Zuidwest-Finland en meer en meer ook Zuidoost-Finland een structuur van bovenaf op. Het wat ongrijpbare, zwaar beboste en bemeerde Middenfinland werd pas langzaamaan en beetje bij beetje op de natuur en de daar wonende mensen ‘veroverd’.
Bij de laatste gebiedsaanduiding ‘Zuidoost-Finland’ is het al duidelijk, dat we de Finse zaken niet alleen vanuit het westen, maar zeer zeker ook vanuit het oosten moeten bekijken, want Novgorod en later Moskou en nog later Petersburg hadden van meet af aan ook grote interesse voor Finland. In (vooral Oost-)Finland botsten daarom de kerkelijke en staatkundige belangen van oost en west nogal eens op elkaar. Met oorlog en alle ellende van dien. Dat geeft wel de positie van het Finse grondgebied weer als bumper (of buffer = stootkussen!) tussen twee grootmachten in, en wel grootmachten, die juist in Finland regelmatig – keer op keer en keihard – op elkaar botsten en het land en het volk van deze bufferstaat veel leed hebben berokkend. Zich over het land ontfermen, het beschermen en de mensen bij hun ontwikkeling verderhelpen, is mooi gezegd of gedacht, maar komt jammergenoeg vaak weinig overeen met de brutale realiteit van de overheersing. Nu niet en toen niet! Over de ups en downs van het Finse volk had ik in de tekst eigenlijk graag wat meer willen lezen!
De Finse prehistorie van vóór 1150 – wat Zweedse of Latijnse schriftelijke bronnen betreft – en zelfs die van vóór 1500 – wat Finse bronnen betreft – wordt gelukkig in dit boek maar kort behandeld, al is het wel zeker, dat de bewoning van Finland veel ouder is dan 1150 en dat de Vikingen bijvoorbeeld zeer zeker via de zuidkust van Finland – nawijsbaar zijn ze bijvoorbeeld in Wiborg – handel met het nabije en verre oosten gedreven hebben. Gelukkig gaat Arnold ook niet te diep in op de herkomst van het Finse volk en de Finse taal, want daarover wordt tussen vakgeleerden nog steeds fel gestreden en het is dan wel goed dat de historische buitenstaander voorzichtig is.
De directe invloedgolf vanuit Rusland begint concreet al rond Wiborg in 1710 en wat heel verder Finland betreft rond 1810. Deze overwelvende golf duurde dan tot 1917, toen het ‘Oude en Nieuwe Finland’ grotendeels zelfstandig werd en gelukkig ook bleef. Tot nu toe dus, van Steentijd tot Nokia, van een primitief dunbevolkt gebied met boeren, vissers en houthakkers tot een hoogmoderne en technologisch verontwikkelde EU-staat.
De behandeling van de golvende politieke bewegingen tussen 1150 en 2000 is nu in dit boek – zoals al gezegd – geslaagd en helder gebracht. Dank daarvoor Arnold.
Een paar opmerkingen mijnerzijds kunnen misschien helpen, te weten waar de grenzen van deze pocket liggen.
De volksstem mis ik wel wat, het zogenoemde sociale element. Het gaat vaak over koningen, tsaren, hertogen, generaals en soldaten, over kartano-(grootgrond)bezitters en rijke kooplui, maar het gewone Finse volk, de gewone man, de boertjes en buitenlui, de torpparit en pikuporvarit en de kleine luiden in de steden, waar blijven die? Wat hebben die geleden en hoe hebben ze gereageerd? Soms opstandig, soms onderdanig, soms fel en soms meegaand. Daar had ik graag wat meer over gehoord. De politieke gebeurtenissen (ook ruzies en oorlogen) waren vaak van bovenaf of buitenaf doorgevoerde Zweedse of Russische Finlandpolitiek. Maar de heersende klasse had ook echt Finse onderdanen, die een Fins dialect spraken en in een Finse traditie opgevoed waren. Hoe leefden en reageerden die mensen en mensengroepen?
Het gebied Finland is ook – en militair-politiek gezien zelfs vaak – met name de oostelijke streken van het land geweest, vooral dan Karelië en Savo. Bij Arnold wordt bijvoorbeeld wel apart en uitvoerig Helsinki behandeld, maar deze stad werd eigenlijk pas na 1800 belangrijk voor heel Finland, ervóór was het klein en onbetekenend, ook al was het door koning Gustav I Vasa persoonlijk in 1555 in het leven geroepen. Ik zou ook wel graag wat meer en samenvattende berichten gezien hebben over de stad Turku (toch rond 650 jaar de belangrijkste stad in Finland!) en bijvoorbeeld over de stad Wiborg (militair en vanuit het standpunt van de handel lange tijden minstens even belangrijk dan Turku en zeker dan Helsinki), wellicht ook over de burcht Savonlinna en het stadje Lappeenranta en misschien zelfs over steden als Tampere en Lahti als belangrijke Finse industrieplaatsen. Dus mijn bezwaar tegen de tekst is hier vooral de te sterke beperking tot Helsinki, ook al is het moeilijk binnen een klein raam veel meer te behandelen.
Arnold zei me overigens zelf, dat hij dát in zijn boek heeft behandeld wat hem in de loop van zijn kennismaking met Finland is gaan interesseren en dat is uiteraard zijn goed recht. Ik denk dus ook dat hij dit boek niet ziet als een nu al afgewogen en volledig uitgewerkt geschiedkundig overzicht van de hele Finse geschiedenis, maar als een eerste poging ertoe. En dat kan ik alleen maar positief benoemen. Als zodanig ben ik het helemaal met hem en zijn boek eens.
Jammer is het voorts dat er geen illustraties in het boek zijn. Maar dat wilde de uitgever om financiële redenen niet, Arnold had er uiteraard juist wel op gehoopt. Maar hij moest buigen voor de wens en het budget van de uitgever, jammer misschien maar waar en realistisch. Een beeld zegt echter vaak meer dan vele woorden, vandaar mijn illustratieve wens.
De kaarten bij de respectievelijke periodes zijn verder wat mager en niet echt verhelderend. Iedere periode heeft zijn eigen grenzen, zijn eigen gebieden en zijn eigen steden van belang. Die had ik er telkens graag op gezien. Maar ook hier is de verklaring gewoon het kleine budget van de uitgever, zei Arnold me. Telkens de kaart grondig veranderen kost geld. En de uitgever kon niet veel investeren in dit boek vanwege eigen financiële problemen, vandaar. Ter verklaring ook schrijft Arnold me: “De uitgever, KIT Press, heeft er toch maar voor gezorgd dat het boek kon worden uitgegeven, alle andere uitgevers die ik heb benaderd, zagen er geen brood in.” Dit kan ik – ook van de kant van de uitgever – alleen maar billijken en accepteren. Maar daarbij blijft mijn opmerking wat de kaarten betreft wel staan als wens. Bij een herdruk bijvoorbeeld?
Tot slot had ik graag een kritische en de genoemde werken besprekende bibliografie gezien met wat boeken en artikelen die voor de Nederlandse lezer eventueel bereikbaar zijn. De gegeven bibliografie is wat chaotisch en willekeurig. In het Duits en Engels bijvoorbeeld is er meer aan te geven als hier wordt gedaan.
En toch, ondanks deze woorden van kritiek wil ik hier graag en nogmaals herhalen, dat het goed is dat er nu voor het eerst in het Nederlands een breder overzicht is geschreven over de Finse geschiedenis ‘van het begin tot nu toe’ op een heldere, duidelijk en zeer goed leesbare manier. Dank hiervoor, mijn beste Arnold.
6 januari 2007, Peter Starmans, lehtori
Van steentijd tot Nokia De geschiedenis van Finland
A Pieterse
ISBN 9068326287 | Paperback | 272 p. | 2006 | € 24.50 |
Mannerheim familie komt uit Hamburg!
De familie van Mannerheim komt oorspronkelijk uit Hamburg en is via Zweden naar Finland gekomen, hebben Arnold Pieterse en anderen uitgezocht.
De Mannerheim familie komt oorspronkelijk uit Noord Duitsland, en niet, zoals algemeen werd aangenomen, uit Nederland.
In een studie, gesponsored door Finlands Adelsförbund and Suomen Marsalkka Mannerheimin Perinnesäätiö, hebben Arnold Pieterse, Georg Haggrén en Peter Starmans bewezen dat de Mannerheim familie oorspronkelijk afkomstig is uit Hamburg, in Noord Duitsland.
De stichter van de Mannerheim familie, Henrik Marhein, die zich omstreeks 1648 gevestigd heeft in de Zweedse stad Gävle, is op 28 december 1618 gedoopt in de St Jakobi kerk in Hamburg. Zijn vader, Henning Marhein, werd in 1607 burger van deze stad.
De reden waarom tot nu toe werd aangenomen dat Henrik Marhein uit Nederland afkomstig was, is gebaseerd op een studie van de Finse onderzoeker Lesch in 1924. Lesch had brieven van Marhein gevonden die in het Nederlands waren geschreven. Bovendien had hij documenten gevonden, die er op wezen dat Henrik Marhein nauwe handelsbetrekkingen had met kooplieden in Amsterdam.
In alle Mannerheim biografieën zijn de conclusies van Lesch (1924) overgenomen.
Het opnieuw bestuderen van Henrik Marhein’s Nederlandse brieven in de Zweedse archieven heeft uitgewezen dat hij de brieven niet zelf heeft geschreven. Een belangrijke aanwijzing hiervoor waren Duitse onderschriften, in een zeventiende eeuw’s handschrift dat duidelijk verschilt van het zeventiende eeuw’s Nederlandse handschrift in de brieven zelf. Uiteindelijk kon vastgesteld kon worden welk handschrift door Marhein zelf was geschreven en welk handschrift niet.
Nadat op deze indirecte manier was aangetoond dat Henrik Marhein vermoedelijk afkomstig was uit Duitsland, werd het onderzoek, dat eerst op Nederland en België gericht was geweest, naar Duitsland verplaatst. Hierbij werd Hamburg gezien als een van de mogelijke plaatsen waar Marhein vandaan was gekomen, omdat volgens een oud document in een archief in Stockholm, zijn Zweedse zwager, Johan Gammal, daar een bepaalde tijd gewoond heeft.
Nadat contact op was genomen met het nationale archief in Hamburg, werd het duidelijk dar er een goede kans bestond dat Henrik Marhein uit die stad afkomstig was. Via e-mail werd een bericht ontvingen dat inderdaad een familie Marhein in die stad had gewoond in de zeventiende eeuw. Tijdens een bezoek aan dit archief werd in een kerkboek van de St. Jakobi kerk de notitie gevonden die betrekking heeft op de doop van Henrik Marhein op 28 decmber 1618. De familie Marhein woonde van 1607 tot 1653 in de Steinstrasse op de hoek van Spersort. Het huis bestaat niet meer, maar op de zelfde plaats staat nu het kantoor van het weekblad ‘Die Zeit’.
Het eindrapport zal op maandag 26 maart om 18.15 worden gepresenteerd in de geschiedenis faculteit van de Universiteit van Helsinki (Historian laitos, Unioninkatu 38 A, 2 kerros).
Through Finland in carts
The first thing that strikes a stranger on entering a Finnish country-house is the mats, placed at the foot of every staircase and outside every door. They are made of the loose branches of the pine-tree neatly laid on the top of one another to form an even round mat, these branches being so constantly renewed that they always give off a delicious fresh smell. The next surprise is the enormous white porcelain stove or oven found in every room; so enormous are these kakelugn that they reach the ceiling, and are sometimes four feet long and three or four feet deep. The floors of all the rooms are painted raw-sienna colour, and very brightly polished. To our mind it seems a pity not to stain the natural wood instead of thus spoiling its beauty, but yellow paint is at present the fashion, and fashion is always beautiful, some folk say. In winter carpets and rugs are put down, but during summer the rooms are swept daily (at all events in the country) with a broom made of a bundle of fresh, green birch leaves—somewhat primitive, but very efficacious, for when the leaves are a little damp they lick up dust in a wonderful manner. These little brooms are constantly renewed, being literally nothing more than a bundle of birch boughs tied tightly together. They cost nothing in a land where trees grow so fast that it is difficult for a peasant to keep the ground near his house free from their encroachments.
In truth, Finland is utterly charming. Its lakes, its canals, its rivers, its forests, are beautiful, and its customs are interesting. It is primitive and picturesque, and its people are most kind and hospitable, but—and oh! it is a very big but indeed, there exists a Finnish pest.
Strolling through those beautiful dark pines and silver birch woods, he is ever by one’s side; sailing or rowing over the lakes, that Finnish demon intrudes himself. Sitting quietly at meals, we know the fiend is under the table, while, as we rest on the balcony in the evening, watching a glorious sun sinking to rest an hour before midnight, he whispers in our ears or peeps into our eyes. He is here, there, and everywhere; he is omnipresent—this curse of Finland. He is very small, his colour is such that he is hardly visible, and he is sly and crafty, so that the unwary stranger little guesses that his constant and almost unseen companion will speedily bring havoc to his comfort and dismay into his life. The little wretch is called Mygga in Swedish or Itikainen in Finnish, the Finnish words being pronounced exactly as they are written, in the German style of calling i, e, etc.
Mrs. Alec Tweedie.
London, Easter 1913.
Read more on this link: gutenberg.org
Watersnood 1953
Ondanks het dramatische en tragische van de herinnering aan deze gebeurtenissen toch wel wonderlijk: er kwam in mij een gevoel van nostalgisch heimwee en ook wel van een beetje nationale trots op, toen ik merkte dat Helsingin Sanomat tussen 2 en 17 februari vrijwel dag in dag uit in de rubriek “Helsingin Sanomat 50 vuotta sitten” (HS vijftig jaar geleden) met foto’s en al berichtte over de tragische gebeurtenissen daar rond dat zuidelijk bekken van de Noordzee. Over deze HS-berichten direct nog iets uitvoeriger.
Vreemd toch eigenlijk dat bij het memoreren in een Finse krant van een zo grote catastrofe gevoelens van nostalgie over dit verleden en heimwee ernaar en zelfs emoties van nationale trots opkomen. Hoe kan dat eigenlijk? En treurigheid heb ik niet of nauwelijks gevoeld!
Nostalgisch heimwee?
Ik was toen erbij en ook niet erbij. Ik woonde in het oosten van het land en niet in het getroffen westen. Ons goed katholiek gezin leefde in Nijmegen, hoog en droog voor Nederlandse begrippen.
Onze innerlijke banden vanuit die zo lang onderdrukte generaliteitslanden in het zuiden met Holland en Zeeland waren nog steeds niet zo innig en hartelijk, Holland en Zeeland stonden in katholieke kring nog immer te boek als te streng en calvinistisch, dat was ons zo door opvoeding en school ingeprent, vreemd eigenlijk, niet waar? En dit alles werd nog benadrukt via het beroemde Canisiuscollege van de paters Jezuieten waar ik op school ging, een burcht van goed katholiek rijk Rooms leven.
En toch deed deze ramp ons toen iets, het doorbrak weer eens een beetje meer de nog steeds bestaande muur tussen Oost/Zuid- en West/Noord-Nederland. Goed zo! Ook wij zaten vaak bij de radio, onze Gelderlander berichtte met foto’s en al uitvoerig over de gebeurtenissen. En bijvoorbeeld de bezoeken van Koningin Juliana aan het rampgebied en haar indrukwekkende radiotoespraak staan me nog levend in herinnering. Dus nostalgie is toch wel op z’n plaats en misschien ook het heimwee naar de beschermde wereld van toen, toen we nog hart hadden voor de naaste, ondanks allerhand nog gedeeltelijk onverwerkte vooroordelen.
En hoe zit het dan met die nationale trots?
Nationaal?
Dat kan niet zonder meer passen, want ook Schotland, oostelijke kustdelen van Engeland, Noord-Duitsland en werden gedeeltelijk door dezelfde orkaan zwaar getroffen.
Trots?
Op een catastrofe met zovele slachtoffers – er stierven alles tezamen bijna tweeduizend mensen! -kun je moeilijk trots zijn. En op het klaarblijkelijk zo onvoorbereid zijn op zo’n ramp kunnen we eigenlijk ook nauwelijks trots zijn. Was het immers niet zo, dat de dijken toen in 1953 in een nogal slechte toestand waren en sedert de oorlog niet echt grondig gerepareerd waren. Dus een beetje toch onze eigen schuld, dat de omvang van de ramp zo groot was? Alleen de hoogstnoodzakelijke noodreparaties waren verricht om geld te sparen en ander na-oorlogs leed te lenigen. Wel begrijpelijk, maar toch …
En overmijdelijk? De kracht en de macht van de storm was uitzonderlijk en in deze omvang niet te voorzien, maar achteraf heb ik uit commentaren en analyses begrepen, dat het toch wel mogelijk is geweest en ook gebeurd is, enigszins het gevaar te voorzien en dat dus bij tijdige waakzaamheid het een en ander voorkomen mogelijk en beter geweest zou zijn dan het genezen ervan achteraf. Nederland is toen, op de eerste februari 1953, inderdaad uit zijn diepe zaterdagse slaap wakkergeschud en in de loop van Zondag 1 februari in groeiende paniek ontwaakt in een realiteit die eigenlijk voor onwaarschijnlijk gehouden werd. Maar dat is gepraat achteraf en “De beste stuurlui staan aan wal!”. Hoe dan ook, onze dijken waren toen niet echt in orde want na de oorlog hadden de mensen betere en belangrijkere dingen te doen, dachten ze tot dan nog. Klaarblijkelijk ten onrechte, maar ja … achteraf heb je makkelijk praten, zoals gezegd.
Wel mogen we trots zijn op de hulp, die niet snel kwam – ontwaken uit een diepe slaap duurt meestal een geruime tijd. Maar toen die eenmaal op gang was gekomen, werd er wel effectief geholpen, vanuit de lucht en vanaf het water, op vrijwillige basis en met dienstdoende soldaten. De hulp en de inzet van de mensen toen was indrukwekkend. Saamhorigheidsgevoel verzet bergen en doet wonderen. Dat was toen zeker ook waar. Trots mogen we ook zijn op de gevolgen van de ramp en op het snelle politieke besluit, het zuidwesten van het land voor eens en voor al van de ellende van het dreigende water te bevrijden. Hoe? Met de Deltawerken! Jazeker! Ze zijn stante pede gepland, gefinancieerd en uitgevoerd, en die zijn een reden en een realiteit om trots op te zijn. Internationaal heeft dit alles de roep van de Hollanders, dat ze waterweringen kunnen bouwen, duidelijk bevestigd. Maar …
“Als het kalf verdronken is, dempt men de put”
U kent het spreekwoord wel. En de vermelde gebeurtenissen van februari 1953 zijn u ook zeker welbekend. Toen stierven er vele duizenden kalveren – en andere voor onze boeren en onszelf zo belangrijke dieren als koeien en varkens – door verdrinking, vooral in het zuidoostelijke en zuidwestelijke bekken van de Noordzee richting het Kanaal. En niet alleen dieren stierven er bij bosjes, maar ook vele honderden, nee, dus bijna tweeduizend mensen. Ook enorm uitgestrekt gezond en welvarend land liep en stond lang onder (zout) water en veel mensen werden voor kortere of langere tijd dakloos.
In Nederland heeft men de catastrofe-gebieden weliswaar niet zoals gevaarlijke waterputten gedempt – ook al hebben we de enorme binnengestormde en binnengestroomde watermassa’s zo snel mogelijk overal teruggedreven of weggepompt, weer terug de zee in! Maar het zeewater mocht blijven waar het geweest was, we wilden het onderstroomde gebied niet in zijn geheel droogleggen, we wilden alleen maar het tot dan toe ingepolderde en bewoonde land beschermen tegen het wilde water. Dat droogleggen van zeebodem was al wel genoeg gebeurd in de Zuiderzee, nu het IJsselmeer.
We hebben het ondergelopen gebied door de Deltawerken (1953-1987) afgegrendeld en er a.h.w. een gesloten en beschermde waterput van gemaakt, om stormen en aanvallen van de zee uit – zoals die van 1953 – in de toekomst af te kunnen slaan. Mooi zo, hoor ik u al zeggen, ik weet echter heus niet of alle milieu-deskundigen u dit na zullen zeggen en ook denk ik niet dat de mosselkwekers en de vissers uit de getroffen gebieden over de gevolgen van deze misschien noodzakelijke maar ook wel erg ingrijpende ingrepen in de natuur zo wildenthousiast waren of zijn. Zij moesten per slot leven binnen dit door de zo beroemde Nederlandse waterbouwkundigen ontworpen en uitgevoerde Delta-corset. En dat was niet zonder meer verder mogelijk! Ook in de natuur, de bodem-, water- en levenskwaliteit en de waterhuishouding in het zuidwesten van Nederland is er in de loop van de afgelopen vijftig jaar veel meer veranderd dan vroeger werd aangenomen en deze veranderingen zijn echt niet alleen maar positief. Misschien is de gemaakte waterput zelfs soms een beetje in een beerput aan het veranderen?
Maar alles goed en wel, kunnen we rustig zeggen, naast terechte trots is ook bescheidenheid op z’n plaats, want “De mens wikt, maar God beschikt” en behalve mijn kritisch waarderen van de veranderingen heeft ook de telkens terugkerende waterdreiging van de riviergebieden van Maas en Rijn – in februari 1995 bijv. – en die van de Elbe en de Oder – in Duitsland in 2001 – wel weer bewezen, dat we er nog lang niet zijn met onze waterkeringen en dat de mens vaak door eigen fouten het natuurlijke effect van dooi, wind en regen in de weg staat en zo veroorzaakt dat de natuur in opstand komt en hard toeslaat. We moeten dus leren, met de natuur verstandiger om te gaan en ons er beter op voorbereiden. Een ge-integreerd model van natuurbeheersing hebben we nog niet ontwikkeld. Het evenwicht is er niet meer, doordat we vaak te veel ingegrepen hebben. De rekening krijgen we telkens gepresenteerd.
Maar goed, na al dit gefilosofeer nu weer even terug naar het gedenkserietje over de watersnood 1953 van Helsingin Sanomat. Finland leefde toen wel met ons mee, en dat doet ons ook nu nog goed, denk ik!
Het opschrift van de serie luidt:
“De dijken in Nederland breken door. Rotterdam staat gedeeltelijk onder water. De strijd van 300 jaren tegen het water is voor een groot deel verloren gegaan.”
(HS op maandag 2 februari)
De strijd van de Nederlanders tegen het water is uiteraard al veel ouder, de terpen in het noorden van ons land getuigen bijv. daarvan. En verlorengegaan is er niet zo veel, maar het heeft ons wel enorm veel geld, moeite en tijd gekost om de schade te herstellen en de situatie te verbeteren.
Wat me in het bericht van de derde februari opviel, was de benadrukking van de nood aan de oostkust van Engeland, vooral de precaire situatie op het eiland Canvey. Daar werd in de daaropvolgende dagen telkens op teruggekomen. En dat terecht, want het geheel betrof een West-Europese catastrofe en niet alleen een ramp in zuidwest Nederland. Dat relativeert toch wel onze nationale gevoelens.
Op de vierde februari wordt vooral benadrukt, dat er door deze catastrofe niet alleen een menigte doden, maar ook enorm veel mensen dakloos gemaakt werden en dat er ook velen geëvacueerd moesten worden, voor vaak langere tijd. Op 6 februari wordt er al hulp aangekondigd vanuit Finland en deze hulp werd georganiseerd en gecoördineerd door de Fins-Nederlandse Vereniging. Een eerste geldgeschenk kwam van President Paasikivi van Finland. Velen volgden zijn voorbeeld en vooral ook geschenken in de vorm van dekens en kleding werden op de vorige Nederlandse Ambassade in de Raatimiehenkatu verzameld en doorgestuurd. Hulde aan het Finse volk! Thuis heb ik uit de erfenis van mijn vader nog een verzilverd lepeltje uit 1940 met als opschrift: “Gedenk het dappere Finsche volk”. Mijn vader heeft het zeker gekocht ter ondersteuning van dat verre toen nog weinig bekende, maar wel zeer dappere volk. Toen had Nederland – zelfs in de krappe tijden van vlak voor de oorlog zoals ook in die rond 1953 – geld en sympathie over voor Finland in zijn nood rond de Winteroorlog. En deze geldinzameling voor Finland – via de post, het posthoorntje staat duidelijk ingegraveerd in het lepeltje! – viel denk ik tussen het einde van de winteroorlog, 13.03.1940 en het begin van de oorlog in Nederland op 10.05.1040.
Op de zevende februari wordt de omvang van de ramp pas duidelijk en stelt men het aantal doden reeds op 1357. Het zouden er uiteindelijk volgens de gegevens hier verstrekt in Nederland 1395 worden, in Engeland 435, in België 19 en in Noord-Duitsland 7 . 1856 slachtoffers van deze catastrofe, een hele hoop. En dan spreken we niet eens van de 35.000 stuk vee en de vele onbruikbaar geworden woningen en stallen.
Op 9 februari wordt er uitvoerig aandacht besteed aan de radiotoespraak van Koningin Juliana. De laatste zin van het bericht citeer ik vertalend: “Koningin Juliana zei in haar toespraak, dat al dat weten dat er in Nederland bestond rond het bouwen van dijken, niet voldoende geweest is om zo’n groot ongeluk te voorkomen. “ Toch een korte opmerking hierbij: in het Fins bestaat er een onderscheid tussen ’tieto’ en ’taito’, tussen het theoretisch weten van dingen en de toepassing van dat weten in de realiteit. En in dat laatste zijn wij – om welke redenen dan ook – wat het bouwen van de dijken betreft, in de tijd voor 1953 ernstig tekort geschoten. Jammer maar waar.
Op 11 en 12 februari volgt er het verslag van een tweede stormvloed, maar minder gevaarlijk dan de eerste en uiteindelijk niet meer zo dodelijk. Op 15 februari geeft HS dan de trieste balans van het aantal slachtoffers, zoals boven al vermeld.
Het laatste bericht op 17 februari was eigenlijk heel ontroerend. Voor Nederland werd er in de feestzaal van de Universiteit van Helsinki – waar ik al sedert 1975 werk – een concert georganiseerd, waarvan de baten naar de slachtoffers van de watersnood gingen. Mevrouw Alli Paasikivi, de echtgenote van de president van Finland, trad als beschermvrouwe van dit concert op. Dat bericht deed me wat.
Een laatste misschien onnodig kritische opmerking over de serie. Maar zoals u weet, kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Een leraar blijft tot z’n dood een leraar, zoals een dominee een dominee! Zoals ook nu nog vaak, is het klaarblijkelijk in Finland moeilijk Nederlandse namen te schrijven (en uit te spreken, denkt u maar aan de uitspraak in de teevee van Wim Duizenberg of Vincent van Gogh!). Bij de foto’s lees ik Maaslus voor Maassluis, Flushing voor Vlissingen, in de tekst zelf zie ik de naam William Drees voor ons onvergeten echt Hollandse en zeker niet BBC-Engelse vadertje Willem Drees … maar okee, dat zijn natuurlijk kleinigheden, vergeleken met de sympathie die uit de herinneringen in Helsingin Sanomat naar voren komen, een sympathie van het Finse volk voor het Nederlandse, in 1953 maar ook nu nog in het jaar 2003! Hopelijk blijft deze vriendschap bestaan en is dan nog wel wederzijds.
Nog een paar slotopmerkingen over verder zoeken naar gegevens over en rond de watersnood. Via http://www.google.nl/ kun je natuurlijk allerhand vinden via passende sleutelwoorden als ‘watersnood 1953’, ‘deltawerken’ etc. Om mijn en wellicht ook uw enthousiasme een beetje te matigen: ik heb in mijn lessen materiaal over de watersnoodramp 1953 uit http://www.volkskrant.nl/ en http://www.rnw.nl/ – de uitermate rijke internetsite van Radio Nederland Wereldomroep! – met succes gebruikt. Het materiaal is en blijft waardevol. Maar op mijn vraag, wat de studenten er eigenlijk over wisten, kwam het antwoord: eerlijk gezegd helemaal niets. Ze zijn van een latere generatie en het is goed voor mensen van de oude garde als ik te weten, dat 1953 echt vijftig jaar geleden is en dus historie en geen actualiteit meer. OK. De foto’s die ik in de tekst heb opgenomen, stammen vooral uit http://www.politiemuseum.nl/. http://www.gelderlander.nl/ heeft uiteraard een eigen watersnoodarchief, evenals http://www.omroep.nl/.Hoogst boeiend was de zeer open en informatieve site van ons eigen meteorologisch instituut http://www.knmi.nl/. Daar staan verrassende en ware informaties, geschreven door mensen die het echt weten kunnen. De watersnood 1953 is in Nederland en dus ook in de Finse krant Helsingin Sanomat uitvoerig herdacht, en over dezer herdenkingen is ook allerhand te vinden in het web. Ik wens u veel succes bij het zoeken. Over de Deltawerken vindt u meer onder http://www.deltawerken.com/; een algemeen en zeer informatief profiel uit de NRC van mei 1977 vindt u via http://www.nrc.nl/. Dit zijn maar een paar aanwijzingen, zelf zoeken biedt zeker informatie die u persoonlijk vooral interesseert. Veel succes bij het zoeken en lezen. En tot slot een vriendelijke groet.
Kerava, maart 2003
Peter Starmans
Oud-voorzitter van de Nederlandse Vereniging in Finland,
Vice-voorzitter van de Fins-Nederlandse Vereniging,
Lector voor de Nederlandse Taal en Cultuur aan de UvH.
Armandus de Caluwé - Eerherstel voor een neef
Armandus de Caluwé (1911-2002). De familienaam klinkt ons bekend in de oren, de voornaam eigenlijk niet zo. Betreft het hier wellicht een broer of een neef of een oom van pater Robert? Waarde lezer/es, ik schrijf hier over een oudere, volle neef van Robert de Caluwé (1913-2005). Armand was de oudste zoon van Polydore de Caluwé (1881-1967), de jongere broer van Henricus de Caluwé (1873-1955), vader van Rob. De oudere neef nu, Armand de Caluwé, verdient eerherstel, ook al, omdat hij vrijwel zeker een eminent en inspirerend voorbeeld is geweest bij de realisering van Rob’s verlangen, priester te worden van de orthodox-katholieke kerk.
Beiden waren geboortig uit Zeeuws-Vlaanderen, beiden waren intern op school in Oudenbosch: de een op het Instituut Saint Louis, de ander op de kweekschool. Beiden woonden later jarenlang in Rome, studerend aan het Russicum. Armand was daar van 1932 tot 1938, toen hij in 1937 priester gewijd werd en uiteindelijk in 1938 naar Finland ging; Robert van 1934 tot 1940, toen ook hij priester gewijd werd (al in december 1939) en ook hij naar Finland kwam, gestuurd weliswaar door Rome, maar dan toch wel op instigatie van Armand, die daar al woonde en werkte. De beide neven werken ook daar in Finland tot ver in de jaren vijftig veel en intensief samen.
Geen toeval dus is het duidelijke parallelisme van hun beider leven, waarbij de voorganger Armandus heette en de trouwe navolger Robertus. Jammer dat Rob zich hier bij mijn weten nooit expliciet over heeft uitgelaten en zich zo liever met de aura van zelfstandige roeping naar Rusland heeft willen omgeven, ofschoon het bij nader toezien – en dat heb ik nauwkeurig gedaan – eigenlijk duidelijk is, dat de zaken eenvoudiger en menselijker lagen: de een, Armand, ging voor en de ander, Robert, kwam mee. Roeping is geen vage mystiek, maar concrete realiteit. En waarom ook niet? Beiden hebben ons qua persoonlijkheid en werking zeer overtuigd. Ik wil dus in dit artikel Robert niet afvallen, maar wel wil ik zijn neef Armand de Caluwé het verdiende eerherstel geven, wat zijn roeping en zijn werk als ‘missionaris’ en als leraar in Finland betreft.
Als de dag van vandaag herinner ik me nog het prachtige, krachtige en regelmatige handschrift van mijn collega Juhani Ailisto – oud-docent Nederlands aan de Finse universiteit Oulu – en ook (wat weken later) de persoon zelf, die bij die zo Fins klinkende naam hoorde: een kleine, maar stevige man van al over de tachtig. Hij woonde de Scandinavische bijeenkomst van docenten Nederlands in Helsinki op mijn verzoek bij. Hij had zijn docentenwerk natuurlijk grotendeels al aan anderen doorgegeven, want op zijn leeftijd was rust in werk toch wel aangebracht.
Jussi Ailisto noemde hij zich vanaf eind jaren vijftig, toen hij in Ii bij Oulu was gaan wonen en daar een gezin gesticht had. Daarvóór was hij echter algemeen bekend geworden in katholieke kringen – maar zeker ook daarbuiten – als pater Armandus, oftewel als Armand de Caluwé, die eind 1938 in Finland ‘geland’ was – misschien niet met een Finnair-toestel, maar toch … hij was in Finland ‘aanbeland’, ‘aan land gekomen’. En die in dit land als priester en leraar bovendien succesvol zou gaan werken.
Armand de Caluwé was in 1937 priester gewijd in Rome, de priesterstudie had hij daar gevolgd en hij was lid van de priesters van de oosters byzantijnse ritus, ge-unieerd orthodox of orthodox-katholiek, om het duidelijker te zeggen. Zijn werkterrein had hij oorspronkelijk gedacht en gehoopt in Bohemen te vinden, maar door de inval van Hitler in het toenmalige Tjechoslowakije was deze droom uiteengespat. Wat nu? Pater Deelen was in Wiborg en Helsinki werkzaam, maar raakte met Armand bekend en bevriend in Rome. Daar wees deze hem op een mogelijkheid als missionaris in Finland te gaan werken. Vooral in Oost-Finland was er veel contact met de Russisch orthodoxe kerk en voorts woonden er heel wat orthodox katholieke Kareliërs in de streken rond de oude stad Wiborg. Armand voelde er veel voor en vroeg bij zijn superieuren in Rome en in Helsinki toestemming, in Finland te mogen gaan werken als katholiek priester van de byzantijnse ritus. Dit verlof werd hem verleend. Ook wilde hij zijn Slavische studies verdiepen en afronden aan de universiteit van Helsinki.
Zo gezegd, zo gedaan. Armand trok naar Finland. Bisschop Cobben vond het beter, dat hij eerst naar Terijoki zou gaan – aan de grens tussen Wiborg en Leningrad gelegen, – om Adolf Carling te assisteren bij zijn pastoraal werk in Oost-Karelië. De Slavische studies moest hij voorlopig dan maar vergeten. De zielzorg in Zuidoost-Finland had assistentie broodnodig, want juist daar had de geunieerde katholieke kerk een positieve ontwikkelingskans, schatte Adolf Carling in. Dus Armand de Caluwé ging via Wiborg naar de parochie van Carling in Terijoki – in die tijd nog een prachtige, aan het strand van de Finse Golf gelegen droomstad voor zomerse badgasten uit Oost-Finland – en om daar onder de strenge leiding van monseigneur Carling Fins te leren en hem tegelijkertijd in het parochiewerk te assisteren. Aangezien Armand wat talen betreft een bolleboos was, liep de samenwerking met de veeleisende priestercollega goed, ze raakten bevriend en dat betekende veel voor Adolf Carling, die zich nogal eenzaam voelde op zijn post vlak aan de grens tussen Finland en de Sowjet Unie.
En goed bleef het samenspel lopen, enigszins tot mijn verwondering, want de parochie werd nu verdeeld in een ‘latijnse’ en een ‘byzantijnse’ afdeling, de een onder Carling, de ander onder De Caluwé, en dit klaarblijkelijk zonder onderlinge wrijving. Ook niet toen de ‘byzantijnse’ kapel duidelijk beter ging lopen dan de ‘latijnse’. Carling trok zich als zielzorger meer en meer terug naar elders in Karelië, maar bleef normaal in contact met en in ‘latijnse’ dienst bij zijn collega in de Terijoki-parochie. Dit geeft blijk van een hoogontwikkeld communicatievermogen bij Armandus, wat overigens steeds meer naar voren zal treden.
De ‘byzantijnse’ parochie groeide snel, de belangstelling ervoor van de Russisch orthodoxe kant groeide ook, er ontstond prematuur een oecumenische vriendenkring die toekomst bood voor de missioneringsplannen van Armand de Caluwé. Hij vond zelfs twee vrouwelijke assistenten, Molly en Olga, de ene uit Engeland en de andere uit Estland, die hem later – voorzover de politieke toestand het toeliet – trouw bleven. Wonderlijk liep het en ook snel, maar toen eenmaal de oorlogsdreiging van de Sowjet Unie in oktober 1939 harder werd, moesten Carling en De Caluwé hun kerkelijke gemeentes in Oost-Karelië opgeven. Ze vluchtten eerst naar Wiborg, waar Armand zijn collega’s aldaar hielp waar er maar te helpen viel – in de parochie of in de school – maar in november moest ook hij uiteindelijk daar weg, de stad werd door de Russen gebombardeerd en buitenlanders werd geboden, naar het westen te gaan. Armand de Caluwé probeerde naar Helsinki te komen, maar vanwege de bombardementen van die stad lukte dat niet meer en kwam hij uiteindelijk via Kouvola in Ii bij Oulu terecht, waar hij gastvrij ontvangen werd en vanwaar hij wat later naar Helsinki kon gaan.
De bisschop wilde toen (in overeenstemming met de Finse autoriteiten), dat Armand als buitenlandse niet-Fin naar Zweden of Nederland het land uit zou gaan. Dat wilde hijzelf eigenlijk niet en het lukte hem ook niet meer, zodat Armand in Helsinki is gebleven – zelfs gedurende de vervolgoorlog ’41-’44 – en daar uitmuntend pastoraal werk heeft verricht, voorzover de omstandigheden dit toelieten. En dat weer in nauwe samenwerking met bisschop Cobben, die ook teruggekeerd was naar Helsinki. Paus Pius XII benadrukte toen het blijven ter plekke ook onder moeilijke omstandigheden zeer. Armand heeft zich vooral in oorlogsdagen bezig gehouden met opvoeding van de jongens, die onder leiding van de Amerikaanse zusters in Helsinki of ook daarbuiten op school en in het internaat verzorgd werden. Ook met de opvoeding van de meisjes hielp hij, voorzover hem dat door de zusters gevraagd werd. Soepele omgang met de jeugd was ook al zoiets, dat hem kennelijk uitmuntend lag.
Intussen was in december 1940 Robert de Caluwé, de jongere neef van Armand, als tweede priester van de byzantijnse ritus in Helsinki aangekomen. Hem zonder meer ter missionering doorsturen naar Karelië kon de bisschop toen al niet meer. Robert en Armand richtten daarom in Helsinki samen een byzantijnse kapel in (aan de Frederikinkatu), maar omdat ze daar te weinig werk hadden – hun parochianen onder de Kareelse vluchtelingen waren te zeer verspreid over Finland – hielpen ze de ‘latijnse’ paters bij hun parochiewerk. Het beiderzijds vurige verlangen om in Oost-Karelië als katholiek priester van de byzantijnse ritus te mogen werken, moesten ze een tijdlang maar gewoon vergeten. Ook de herverovering van Wiborg in 1942 was maar van korte duur, genoeg echter om ook Robert een maandenlang verblijf in de Hyacinthuskerk aldaar mogelijk te maken. Die katholieke kerk voorzag hij van frescoschilderingen en hij hielp mee de oorlogsschade te herstellen, waarbij hij dan in contact kwam met aan het werk gezette Russische krijgsgevangenen (met wie hij uiteraard in hun eigen taal kon communiceren) en hij zo ongewild een voorproefje kreeg voor zijn eventueel later missioneringswerk. Maar nee, ook dat liep uiteindelijk tengevolge van de verloren oorlog na 1944 helemaal mis. Robert werd daarom ook verder qua werkkring levenslang gebonden aan de regio van Finlands hoofdstad. Het oostdeel van Fins Karelië was verloren gegaan en een half miljoen vluchtelingen zochten in 1944 voor de tweede keer hun heil in het overige Finland. Nu zelfs definitief.
Dat bracht de plannen van de twee orthodox-katholieke priesters uiteraard danig in de war. Wat nu? Vele Kareelse vluchtelingen vestigden zich in het zuiden, waar ze (voorzover katholiek en orthodox) door de twee neven bediend konden worden, maar veel anderen trokken naar elders. Hoe de orthodox katholieke zielzorg en missionering nu verder te organiseren? Dat was een enorm probleem voor de beide neven. Robert zocht en vond al in oorlogstijd zijn eigen richting en weg via het schilderen van iconen; Armand studeerde toen aan de universiteit van Helsinki Slavische filologie, waarin hij dan ook snel en met lof afstudeerde. Hij was een hardwerkende en begaafde studiekop. Maar de zielzorg ernaast bleef hij trouw. Om uitwijzing verder te vermijden, wilde hij genaturaliseerd worden en werd dat ook in april 1944. Toen heeft hij als vertaler uit het Russisch nog enige maanden in miltaire dienst vertaalwerk van veroverde documenten moeten verrichten. Lang heeft hij het niet hoeven te doen, de oorlog was zomer 1944 uiteindelijk en gelukkig voorbij. En vooral … Finland was vrij en westers gebleven.
Armand de Caluwé was in de jaren na de oorlog in de eerste plaats werkzaam als ‘gewoon’ priester binnen de parochie van de ‘latijnse’ ritus, waarvoor hij ook van Rome uit de toestemming verkregen had om die te gebruiken. Hij vervulde jaren op voorbeeldige wijze de gewone taken van de zielzorger. Hij nam van talloze mensen de biecht af en steunde velen door zijn empathisch vermogen en luistercapaciteit, geliefd en vereerd door zijn vroege wijsheid en zijn gezonde ‘Roomsheid’ als geestelijke steun in moeilijke omstandigheden. Hij had door huisbezoek en door veel persoonlijke ontmoetingen contacten met allerhand mensen met wie hij sprak en discussieerde of die hem om raad kwamen vragen. Hij was een goed predikant, die bondig en zo nodig in vele talen de blijde boodschap en de liturgische verklaringen overtuigend wist te verkondigen. Hij was bovendien een goedschrijvend journalist, die met zijn geschreven woord in het katholieke kerkblad en elders velen bemoedigde en eerlijke vragen open en even eerlijk beantwoordde. Ook gaf hij blijk van medeleven in zijn ‘berichten uit Rome’ (Rooman viestiä) met het hoe en wat er in de moederkerk gebeurde en gaf dit grif en graag en begrijpelijk door. Kortom, Armandus was een voortreffelijk priester in de kracht van zijn leven, die gaf wat hij had aan degenen die hem daarom vroegen. Een geëngageerd werker in Gods wijngaard was hij voorwaar, zou je bijna bijbels kunnen zeggen. Daarnaast deed hij voor de kleine byzantijnse kapel samen met neef Robert datgene, wat er daar van hem gevraagd werd.
Vooral op twee terreinen is Armand de Caluwé na de oorlog erg actief geweest. De eerste werkkring ontstond binnen het Academicum Catholicum. De tweede binnen de gemeenschap van de Juventus Catholica. Twee invloedsgebieden dus: de wereld van een volwassen intellectuele academische elite – mannen en vrouwen – en de wereld van de rijpere jeugd – jongens en meisjes. En op beide gebieden was Armand de Caluwé een doorslaand succes.
Het Academicum Catholicum was al in 1936 opgericht door pater Wilfrid von Christierson. Die wilde binnen de naar zijn smaak wat te volkse katholieke kerk van de SCJ-paters een elitair en zelfbewust element creëren via uitdrukkelijke katholieke elitevorming. Hij wilde volwassen parochianen (aanvankelijk voornamelijk zweedstaligen, maar later in de jaren 40 en volgende ook finstaligen) door regelmatig onderricht, liturgie, gebed en discussie (en ook door practische werken van naastenliefde) in het katholiek geloof bestendigen, en hen voorts via Europees christelijke cultuur en literatuur vormen tot eventuele voorlopers en initiatiefnemers binnen christelijke (en niet alleen katholieke) kringen. Een gezonde strijdbaarheid die staat in de traditie van Erasmus met zijn ‘Miles Christi’. Zeer juist gedacht, lijkt me. Aanvankelijk overigens nog niet uitgesproken oecumenisch gericht, dat element kwam er pas later expliciet bij.
De neven De Caluwé werden al in 1942 bij het AC ingeschakeld, zodat de inhoudelijke opzet ervan breder kon worden en ook het element van de Oosterse ritus en de kerkgeschiedenis (waarin juist Armand zeer sterk was) een duidelijke rol ging meespelen bij deze elitevorming. Ook het literaire element kreeg door de openheid van beide priesters en hun academisch communicatieve kwaliteiten meer gewicht – via bijvoorbeeld kennismaking met literaten als Edzard Schaper, Maila Talvio en de Finse dichter J.J.Mikkola. In de tweede helft van de jaren veertig werd Armand een zeer actief lid van deze academie, hij was gewild als spreker, als discussieleider, als organisator van traditionele feesten en zomer’kampen’ – en die op nationaal en regelmatig ook op internationaal, vooral dan Scandinavisch niveau. In 1951 werd Armand de Caluwé zelfs tot voorzitter van het AC gekozen en het jaar erop tot vice-voorzitter. Vooral het jaar 1951 was een glansjaar in de bewogen geschiedenis van het AC. Onder Armands leiding werd er een groot Noords zomercongres georganiseerd in Parainen, met meer dan 50 deelnemers. Ook bisschop Cobben nam er goedkeurend, positief en actief aan deel. Er werd veel bereikt en de mensen van de omgeving en de pers toonden grote belangstelling voor de gang van zaken. In excursies werd de oude bisschopsburcht (Kuitan linna) van bisschop Maunu Tavaste bezocht, er werd voor het eerst via Nousiainen naar het eiland Köyliö gepelgrimeerd, de plaats waar de eerste bisschop Henrik vermoord zou zijn. Uit deze pelgrimage ontstond zelfs een zomerse traditie, die tot nu toe voortduurt! Ook de traditionele kerstviering met schenkingen aan arme mensen werd een waar feest. Maar in het jaar erop werd al duidelijk, dat er iets vreemds gebeurde binnen de Finse katholieke kerk. Armand liet toen zijn medeleden van het AC de nieuwe byzantijnse kapel aan de Vaasanrinne in Espoo zien, die hij met geschilderde iconografische medewerking van neef Robert voor zich en zijn eigen parochie had ingericht. Het orthodox katholieke, het byzantijnse ging dus toch weer een vooraanstaande rol spelen? Lagen er toen dan al weer meer mogelijkheden op dit terrein voor deze actieve mens? Nou nee, eigenlijk zat het niet zo. Er zat iets heel anders achter.
In de herfst van 1952 werd Armand door bisschop Cobben op vrij scherpe en niet mis te verstane manier teruggefloten en duidelijk gemaakt, dat hij het AC moest laten vallen om zich meer en intensiever bezig te gaan houden met zijn byzantijnse missionering, de taak waarvoor hij naar Finland was gekomen. Dat was voor Armand in de gegeven omstandigheden echter moeilijk nog te begrijpen na de dramatische veranderingen in het Russische Oost-Karelië in 1944, die zijn oorspronkelijke taak vrijwel onmogelijk hadden gemaakt. Missionering daar was niet meer mogelijk, dus waarom daar opnieuw beginnen en niet zo, op de al succesvol ingeslagen ‘latijnse’ weg doorgaan?
Vrij snel na de oorlog had Armand de Caluwé de Italiaan pater Nespoli die door zijn superieuren naar elders geroepen werd, in de leiding van ‘Juventus Catholica’ opgevolgd. Hij werd gevraagd door pastoor Vernooy, die al meteen na de oorlog voor jongens en uiteindelijk ook voor meisjes een soort verkenners- en gidsenbeweging – en ook voortrekkers van nog rijpere leeftijd – was begonnen. Pater Nespoli was geliefd, Armand werd dat ook binnen de kortste keren. Hij kon met jonge mensen goed omgaan, hij kon met ze praten, voor ze preken, hen motiveren, hen inspireren, hen coachen etc. De Armand-periode 1946-1951 van de Juventus Catholica werd daarom een bloeitijd. Met regelmatige liturgische en gespreks-bijeenkomsten, met zomerkampen, en vooral met als hoogtepunt: de pelgrimsvaart naar Rome in 1950 ter gelegenheid van het Heilig Jaar. Dat was een jubelfeest van de eerste orde en de vele deelnemers onder leiding van pastoor Vernooy en Armand de Caluwé met zijn JC waren door het dolle heen van zoveel moois en waardevols, dat ze hadden meegemaakt.
Maar ook hier kwam de knak, toen Armand zelf aankondigde in januari 1952, dat hij als leider van de JC moest terugtreden, omdat andere taken hem zogenaamd riepen. Welke taken dan? De taken van zijn byzantijnse missionering!? Met eigen woorden schetst hij zijn gevoelens van toen: “Met een zwaar hart verlaat ik de Juventus Catholica, die voor mij één grote familie is geworden en die heel actief heeft gefunctioneerd. Ik hoop dat jullie het opbrengen actief te blijven ook zonder mij.” Armand was de motor geweest, wat door zijn joviale en rondborstige opvolger pater Jacobus Reijnders grif werd toegegeven: “Het is voor mij moeilijk een dergelijk onvermoeibare en inspirerende moderator op te volgen.” Het lukte hem, omdat hij zo eerlijk was. De laatste twee citaten zijn overigens genomen uit het eigen tijdschrift van de JC (sedert 1947), dat Armand tussendoor ook nog geredigeerd heeft in die jaren. Armand die zoveel goodwill gekregen had en die samen met de jonge mensen in langdurige ’talkoot’ (vriendenhulp) op een geschonken stuk oeverland bij Westend in Espoo een nieuw buitenkwartier gebouwd had. Het liep allemaal zo goed …
De volgende vraag is volkomen terecht en gelegitimeerd: Wat is er rond 1951/52 eigenlijk gebeurd? .
Dat de bisschop zelf hem terechtwees en wees op zijn eigenlijk taak, waarvoor hij naar Finland gekomen was, – al was die toen vrijwel onmogelijk geworden – daar kan ik nog inkomen. Maar uit de hele gang van zaken is veel duidelijker te bespeuren, dat directe collega’s hem eruit wilde werken. De Caluwé was te goed, hij had te veel succes, hoge bomen vangen veel wind. En aan deze groepsimpuls uit jaloezie moest de bisschop wel omwille van de algemene vrede toegeven. Moest hij dat? Niemand weet het. Wel weet ik, dat Armand de Caluwé bisschop Cobben oprecht respecteerde en het omgekeerde is ook wel waar. Dus bij de bisschop zat het zwerende knelpunt eigenlijk niet.
Eind 1952 werd het duidelijk, dat Armand noch bij het Academicum Catholicum noch bij de Juventus Catholica verder gewenst was. Ook was hem diets gemaakt, dat de paters van de Henrik-parochie hem als biechthulp en predikant niet meer nodig hadden – ze waren nu met genoeg paters om zichzelf te kunnen verzorgen – en zo werden hem ook deze communicatiemogelijkheden met parochianen afgenomen. Armand trok zich terug in zijn eigen byzantijnse kapel in Espoo, wat getrouwen trokken wel mee, maar echte toekomst zat er daar niet meer in. Hij voelde zich hopeloos, als een ‘priester zonder gemeente’, als een terzijde geschovene. Hij wilde weg van Helsinki. Zelfs het idee, vanaf 1952 met hulp van neef Robert in Hamina een byzantijnse kapel op te richten, kon of beter gezegd mocht niet gerealiseerd worden. Armand heeft in zijn vertwijfeling nog in Rome geprobeerd, zijn gelijk te krijgen, maar daar wilden ze hem verder niet meer steunen en gaf men het gelijk aan de paters SCJ in Finland. Dit was Armand te veel, hij maakte zich ook financieel zelfstandig, ging terug naar Finland en bouwde zich daar zijn eigen leven. Via een woning in Kisko bij Salo trok hij uiteindelijk naar Ii bij Oulu, waar hij tot rust kwam, vrede vond met zichzelf, zijn priestertoog aan de kapstok hing, met Maija trouwde en een zoon Heikki ontving. Zo vond hij uiteindelijk zijn vrede en geluk. Aan de universiteit van Oulu behaalde hij de benodigde examens om leraar en docent te kunnen worden en dat is hij dan ook op de gemeenteschool in Ii tot tevredenheid van zichzelf en de scholengemeenschap tot aan zijn pensioen gebleven.
Om een lang verhaal nu korter te maken en af te ronden: Armand is gelovig en actief katholiek gebleven, hij heeft vooral ook veel met pastoor Sebastiaan van der Meer (vanaf zomer1969 tot herfst 1971) in de kleine katholieke behuizing in Oulu samengewerkt (en later ook met pater Jan Koolen, pastoor van de kerk in Jyväskylä), hij zorgde ervoor dat er – na deze beperkte en korte tweejarige periode met een vaste priester ‘in huis’ – eens per maand iemand uit Jyväskylä kwam, om de liturgie samen met de kleine Oulu-gemeente te vieren en de band met de (meer en meer oecumenische) kerk te verstevigen. Jammer dat pastoor van der Meer niet kon blijven – zijn teruggaan naar Nederland had financiële redenen – maar hij bleef bevriend met Jussi en kwam regelmatig terug naar Oulu.
Pater van der Meer gaf de lessen Nederlands die hij aan de universiteit van Oulu gaf, door aan Jussi Ailisto. Vandaar dat ik hem als (oud)collega-lector en docent Nederlands aan de universiteit van Helsinki in de jaren negentig heb mogen ontmoeten.
Armand de Caluwé was een geestelijk hoogstaande, fijnzinnige, communicatieve, geinspireerde en inspirerende mens, die jammergenoeg (en misschien onnodig) aan de opbouw van de katholieke kerk in Finland minder heeft mogen bijdragen dan hij eigenlijk gewild had. Het zij zo.
Om eventuele misverstanden te voorkomen, moet me nog deze kleine en boven al gezegde opmerking van het hart. Het is niet mijn opvatting dat Robert de Caluwé door ons overgewaardeerd wordt – nee, over hem zal ik daarom nog wel eens schrijven! – maar het is wel mijn mening, dat zijn oudere neef Armand de Caluwé zwaar ondergewaardeerd wordt, ik heb zelfs het gevoel gehad, dat hij in katholieke kringen een beetje moedwillig doodgezwegen werd, nadat hij als ex-priester trouwde en zijn eigen wegen ging. En toch … wat voor grote betekenis heeft hij gehad als priester! En … wat voor een zou hij wellicht ook hebben kunnen hebben? Vandaar dit verhaal.
Kerava, november 2008
Peter Starmans
lehtori
Het behouden huis - Kässän talo in Virkkala
VIRKKALA
De cultuurgeschiedenis van Lohja moet je zoeken in Virkkala. Daar woonde Elisabeth Järnefelt, iedereen weet over haar wereldberoemde zoons. Vanuit Virkkala verstuurde haar schoonzoon Jean Sibelius het manuscript van zijn vioolconcert naar de uitgever. Ook Mannerheim heeft in Virkkala gewoond. Nog in de zeventiger jaren had Virkkala een eigen orkest, toneelvereniging en operettevereniging.Tot tien jaar geleden was Virkkala het belangrijkste dorp van ”Lohjan Kunta”. De gemeente was rijk en cultuur floreerde. Tien jaar geleden fuseerde Lohjan Kunta met Lohjan Kaupunki. Lohjan Kaupunki zat diep in de schulden en na de fusie zit heel Lohja in de schulden. Lohja heeft niet zo verstandig geinvesteerd en heeft oa een veel te grote bibliotheek gebouwd. Dit is een van de redenen waarom er op cultuurgebied drastisch bezuinigd moet worden. Het was de bedoeling van de politici om alleen het centrum van Lohja te ontwikkelen.
KÄSSÄ
Het sluiten van de kalkfabriek (1990) was in Virkkala een vreselijke catastrofe: in vrijwel elk gezin was er iemand die werkte in de fabriek. Als een soort van troostprijs werd Kässä geschonken aan de gemeente Lohja. De overhandiging van de papieren was een feestelijk gebeuren. Kässä werd gerenoveerd en ook in het stadsplan bestemd voor cultuurgebruik, zoals ook in het officiele dokument als voorwaarde was gesteld. Kässä valt onder monumentenzorg.Kässä is voor de inwoners van Virkkala een gebouw wat bij de meeste inwoners enorme emotionele reakties oproept. Kässä is gebouwd omstreeks 1880 in “nikkari-renessance” stijl en staat op dezelfde lijst voor bijzondere gebouwen als oa Hvitträsk en Villa Kleineh. De bouwer bezat een zagerij, zijn gezin woonde in Kässä. Het gebouw is ook gebruikt als ziekenhuis en als medisch centrum van de kalkfabriek in Virkkala. Toen in maart 2006 in de krant stond dat Kässä zou worden omgebouwd tot kinderdagverblijf, waren de inwoners van ons dorp geschokt. Dit besluit was in het geheim gemaakt en als reden werd gezegd, dat niemand gebruik wil maken van Kässä. De waarheid is, dat men niet wist hoe je Kässä kon reserveren.Als gevolg van het sluiten van de fabriek was Virkkala ook zijn zalen kwijt kwijtgeraakt en tegenwoordig is Kässä de enige openbare gelegenheid waar iets georganiseerd kan worden.Tussen de regels door begrepen de inwoners van Virkkala heel goed dat op wat langere termijn de bibliotheek ook zou worden gesloten. Dat doet vreemd aan, want er worden veel nieuwe woningen gebouwd en de scholen moeten uitbreiden. Sluiten van de bibliotheek zou een ramp zijn voor heel wat scholieren: de verbindingen naar Lohja met openbaar vervoer zijn niet zo goed. Virkkala heeft zowel een fins-talige als een zweeds-talige yläaste en ook een zweeds-talig lukio.
PRO KÄSSÄ
Als gevolg van een whiplash (niet zo handig als je violist bent) had ik in maart 2006 tijd om de krant te lezen en las ook het nieuws over Kässä. In een spontane reaktie deed ik mee om “Pro Kässä” op te richten. Wij moesten vlug zijn, want naar wij begrepen was het was de bedoeling van de gemeente om na de paasdagen te beginnen met het verbouwen van Kässä. In een week kreeg “Pro Kässä” meer dan duizend namen, ook de media waren geinteresseerd. Op 10 april was in Kässä de oprichtingsbijeenkomst van Virkkalan Kulttuurin Ystävät Virkby Kulturvänner waaraan bijna honderd mensen deelnamen. De vereniging moest heel snel werken om op tijd haar plannen voor te kunnen leggen aan het gemeentebestuur.Geld had de vereniging niet, ook kan zij geen subsidies aanvragen voordat de vereniging officieel is geregistreerd. Lobbyen bij politici was dagelijks werk evenals het uitleg geven over toekomstplannen.Begin juni werd onze moeite beloond: Kässä is nu officieel voor cultuur.
CULTUURPROGRAMMA IN KÄSSÄ
Het volgende probleem was hoe de inwoners van Virkkala te leren dat cultuur in Kässä er is voor iedereen. Het was een sprong in het onbekende. Met ingang van 7 juni is er elke woensdag een thema-avond om te testen wat de mensen willen: samenzang (enorm success zowel in het fins als in het zweeds), toneel (Kässä zat propvol), poezie (gedichtenkaraoke), natuur (hele gezinnen kwamen), tentoonstellingen (plaatselijke taiteilijaseura, kameraseura) en mij werd gevraagd om iets internationaals te doen. Ja, wat kan ik doen op internationaal gebied? Finland zit propvol met festivals met internationale musici. Voor een muziekfestival is Kässä nogal klein en op korte termijn is het niet gemakkelijk om musici voor een festival te vinden. Bovendien heeft Lohja al een muziekfestival (Tenoripäivät). Daarentegen zijn in Lohja geen wisselende exposities. Ook begreep ik dat men in Virkkala bedoelde: laat nou eens iets zien of horen van mensen uit het land waar je vandaan komt. Zo kwam het idee van het organiseren van de expositie.Samen met mijn man hebben wij afgesproken dat ons gezin de verantwoording neemt voor “Voyager Matkaaja”. Het tijdstip voor de expositie hebben we zorgvuldig gekozen: de scholen zijn dan net begonnen en we verwachten dat er hele klassen komen kijken. De thema-avond van 16 augustus is verdraagszaamheid “Yksi perhe, monta kulttuuria, mikä rikkaus!”. Ook in het dorp Virkkala wonen immigranten afkomstig uit heel wat verschillende landen. En op 19 augustus is het Virkkala-dag. Met de steun en hulp van heel wat plaatselijke inwoners heeft Virkkalan Kulttuurin Ystävät Virkby Kulturvänner deze zomer op basis van vrijwilligheid de gebeurtenissen in Kässä gerund. De aanvraag voor registratie voor de vereniging is al bij de autoriteiten. Op het moment zoeken wij uit hoe we in de toekomst kunnen gaan werken. In elk geval hebben zijn de eerste etappes gewonnen: Kässä voor cultuur! Ook hebben de mensen Kässä weer gevonden.