Robert Ekering: Een levensschets

Een van onze oudste leden, misschien wel de oudste, is dit voorjaar gestorven, vrij plotseling. Hij was wel af en toe ziek, maar zo ziek, dat wist ik jammergenoeg niet! Hij is gestorven in februari van dit jaar 2024 en is begraven in maart naast zijn zus Carry en zijn moeke, mamma Ekering, die hem allebei zijn voorgegaan. Robert was toch een welbekend lid van de NViF, trouw bij de feesten, met name de vroegere koninginnedag onder Juliana en Beatrix, nu uiteraard met Willem-Alexander als koning, al meer dan tien jaar, de koningsdag. Dat soort feesten vieren we graag en samen, dat zijn onze gelegenheden, weer eens met elkaar kontakt op te nemen als Nederlanders onder mekaar. Verder was Robert een vrolijke en praatgrage gast bij de vieringen van het Ontzet van Leiden, ieder jaar in oktober of november, en uiteraard bij de nieuwjaarsontvangst aan het begin van ieder jaar. Daarom verwonderde het me, dat hij dit jaar er niet bij was, maar niemand kon me toen verder informatie geven. Dit jaar met de koningsdag kwam Nosje wat later naar binnen, gaf me een hand en zei dan opeens: heb je dat niet gehoord? Ik zei nee en ik wist niet wat ze bedoelde. Toen zei ze wat bedeesd: weet je dan niet dat Robert Ekering kort geleden gestorven is na een korte ziekte en al begraven is. Dat was voor mij helemaal nieuw, en heeft me diep geraakt, Robert was zo’n lieve man en trouw lid van de vereniging, en ik had hem terecht gemist bij de nieuwjaarsontvangst van dit jaar in het gezellige Aleksis Kivihuis in Helsinki. Daarom schrijf ik graag wat over hem en vertel wat me heeft geboeid bij Robert, telkens maar weer.

Ik herinner het me nog goed uit de jaren negentig van de vorige eeuw (?1996?), toen de Nederlandse ambassade niet vrij was vanwege een ‘putkiremonti’ (buizenvernieuwing), waar ze in Finland de laatste jaren zo gek op zijn. Onze geliefde ambassadeur van toen, Bart de Bruijn Ouboter, huurde zonder aarzelen de enorme restaurantzaal van Puistokatu om toch het feest samen te kunnen vieren. Het was een geslaagd feest.
En wie zit daar aan het raam op een van de weinige stoelen? Mamma Ekering, vrij oud maar met een borreltje in de hand, met naast haar haar dochter Carry, die tot mamma’s dood goed voor haar gezorgd heeft, en uiteraard de zoon, wat te laat gekomen zoals meestal, keurig gekleed in een chique donker pak met stropdas, onze vriend Robert, de gentleman, die een vriendelijk wakend oog op zijn zus en zijn moeder gericht hield. Robert ten voete uit: zorgzaam, attent, vrolijk, en in zijn hart optimistisch; op en top in de goede zin van het woord een echte gentleman. Zij, de Ekerings, waren altijd samen, konden het goed met elkaar vinden, zorgden voor elkaar, maar vooral voor mamma, die volop spraakzaam (met haar diepe stem) en erbij, echt aanwezig was; uiteraard bij haar geliefden, maar ook bij vele leden van de NViF, die graag een praatje met hen maakten. Wat denk ik graag aan hen terug, aan alle drie, met liefde en genegenheid. Ze waren oprecht zo vriendelijk en zagen en bespraken de wereld wel reëel maar ook relatief, positief vooral waar mogelijk, dus optimistisch. En communicatief!

Robert en Carry waren beiden aan het werk bij Finnair. Robert voelde zich op zijn plaats in de lounge voor passagiers, die uren wachten moesten op een volgende vlucht en behoefte hadden aan een rustige omgeving, waar ze wat eten of drinken en vooral wat praten konden over van alles en nog wat; small talk uiteraard, maar ook over de politiek en de wereld, waarin ze leefden.
Daar was de communicatieve Robert op zijn plaats, met zijn talenkennis, met zijn algemene wijsheid en zijn verlangen, om de anderen te dienen (te ‘bedienen’ is misschien beter gezegd), niet slaafs, maar graag en bereidwillig, zoals zijn werk het hem voorschreef. Ik heb begrepen, dat Robert zich daar gelukkig voelde en goede kontakten had met de mensen, die daar langs kwamen maar ook met zijn collega’s en zijn bazen. Dat kan ik alleen maar prijzen en waarderen!

Omdat ze bij Finnair werkten, konden ze ook regelmatig en goedkoper ergens naartoe reizen, naar Nederland bijvoorbeeld om daar falilieleden en vrienden te ontmoeten, naar elders om daar vacantie te houden of ook vrienden op te zoeken. Daar maakte Robert uitgebreid gebruik van. Hij was een reiziger ‘pur sang’! Vaker was hij bij vrienden in Zuid-Frankrijk, vooral in het voorjaar als het in Finland nog donker en besneeuwd of modderig was. Daar in zuidelijker streken kon hij de natuur zien openbloeien en ervan genieten, want dat kon hij echt ook! Tevens was hij vaker langere tijd in Thailand, vanwege vrienden, maar ook vanwege de zon en de warmte, en dat zal hem zeker goed gedaan hebben.

Voordat ik het vergeet: Robert was een groot bewonderaar van de Oranjes. Hij las het mooie tijdschrift Vorsten van voren tot achteren door, en deed anderen een plezier, doordat hij oude exemplaren met veel foto’s en tekst op feesten meebracht en meegaf, als iemand er grote interesse voor toonde.

Robert hield ook van stilte en teruggetrokkenheid, werkte veel met de pc, dacht na en hield ervan. Dat kunnen we alleen maar prijzen! Ik herinner me nog de regelmatige terugreis na een geslaagd feest, lopend naar metro, bus of trein. Wat vertelde hij dan graag over zijn leven, zijn plannen, zijn werk, een genot om ’s avonds in de het donker zo persoonlijk met hem te praten. Dat maakte het lopen gemakkelijker, concentreerde de tijd en legde een band, die een volgend keer weer verdiept kon worden. Dat is ware vriendschap, niet dag in dag uit, maar meer in de zin van kameraadschap, af en toe en op z’n tijd, maar echt gemeend. Dat houdt mensen bij elkaar en stimuleert om verder te leven.

Een kant van hem, waar ik een beetje voorzichtig mee ben, want daar ben ik niet persoonlijk bij betrokken: hij was een zeer actief lid van de Oud-Katholieke kerk in Finland, een kleine maar actieve sekte, waar ik het fijne niet vanaf weet, maar dat hoeft ook niet! Hij was in hun liturgie een wezenlijk lid, als priester of als lector. Dat tekent hem ook: actief zijn in de formele en liturgische omgang met anderen, lidmaatschapsgenoten. Waarom niet? En zij, zijn medeleden, hebben hem ook wel eerlijk gesteund in zijn laatste tijd, bij zijn ziekte en sterven, en ze hebben ook zijn begrafenisdienst, zijn crematie en graf verzorgd. Daar kunnen we hen alleen maar voor danken en dat doe ik bij deze. Robert, je was een goede vriend en kameraad, en zeker een goed en actief lid van de NViF. Dank ervoor.

Peter Starmans


Antarctica: niemandsland

Hier gaat het dus niet over onze arctische streken, de noordpool, het noorden. Daar kunnen we een andere keer over dromen. Hier gaat het over de Antarctica, de streken rond de zuidpool, waarnaartoe de schrijver Adwin de Kluyver een paar jaar geleden een ontdekkingsreis heeft gemaakt en wel met een oude driemaster in navolging van beroemde ontdekkingsreizigers à la Amundsen, Scott of de Japanner Nobu Shirase, waar de meeste lezers waarschijnlijk nooit van gehoord hebben. Maar goed, daarover direct meer.

Onze vorige voorzitter Guido had een paar jaar geleden, tijdens de corona-tijd, een heel goede inval: om een jaarlijkse algemene ledenvergadering eens te combineren met een presentatie vanuit Nederland, waarbij auteurs zelf via een boekhandel een eigen recent boek te propageren, ook natuurlijk om meer belangstelling te wekken voor de vergadering. Daar is Guido volledig in geslaagd, er waren bij de videozittingen en de presentatie zeker meer dan twintig actieve deelnemers.

Een jaar of twee drie is dit goed gelopen, en ik herinner me bijvoorbeeld met plezier de gezamenlijke bespreking, samen met auteur Adwin de Kluyver, over zijn boek ‘Niemandsland’, waarover dit artikel hier gaat; of de ontmoeting met Pauline Terreehorst over haar spannende boek ‘Het geheim van de Gucci koffer’. Fijne en geslaagde gebeurtenissen, waar de deelnemers graag en actief aan meededen. Als grappige anekdote herinner ik me ook nog, dat de uitzending met Adwin de Kluyver opeens door een technische storing een minuut of twee stilstond: met als resultaat een stilstaand beeld met de mond van Adwin open, alsof hij ons net iets wilde zeggen, maar het op dat moment niet kon. Het is heus goed gekomen dit keer, en het was boeiend, wat hij ons te zeggen had.

Maar nu over het genoemde boek zelf. Het boek wordt aaneengeregen door een reisverslag; het bericht namelijk van een reis door Adwin de Kluyver zelf gemaakt, bewust en met het oog op zijn toen nog te schrijven boek; en wel naar de Antarctica, met inderdaad een oude opgeknapte driemaster, zoals Nobu Shirase, een Japanse ontdekkingsreiziger, met zijn driemaster, de Kainan-maru, in 1912 gemaakt had, om voor zijn keizer de zuidpool te ontdekken en die pool dan door de nationale vlag te planten in beslag te nemen; en daar is hij door ontoereikende voorbereiding jammer genoeg niet in geslaagd.

De Kluyver wilde dus Nobu Shirase navolgen, door ook met een driemaster naar het zuidpoolgebied te varen. Dat is hem overigens wel gelukt. Maar niet met dezelfde driemaster! Het reisverslag van Adwin tussen de andere rijke verhalen door houdt het boek met allerhand wetenswaardigheden en spannende avonturen in deze koude streken als eenheid tezamen. Hij vertelt ons over pinguïns, albatrossen, walvissen of over utopieën en mensen die daar toen en nu gelopen of geskied en al ontdekkende in barre omstandigheden gewoond hebben. Het betreft hier een boek, dat van het begin tot het einde ons in spanning houdt, via allerhand min of meer geslaagde pogingen in heden en verleden, om dat werelddeel bloot te leggen, te ontdekken dus.

Adwin de Kluyver zelf is uiteraard geen eigenlijke ontdekker van de zuidpool, maar overtuigt ons wel als literair onderzoeker van allerhand waargebeurde verhalen over thema’s rond die ijskoude streken in het zuiden, die vanzelfsprekend stuk voor stuk de moeite waard zijn en overigens politiek zelfs steeds meer de moeite waard worden. De tv gaf kortgeleden een uitgebreid gesprek weer van Arto Nyberg met een moderne wetenschappelijke onderzoeker van Antarctica, die er net vandaan kwam en uitgebreid verslag over uitbracht. Denken we ook maar aan de tegenwoordige politieke strijd om de noordpool (de zuidpool komt deze eeuw ook aan de beurt!), de strijd daarom, wie het gebied eromheen bezitten en uitbuiten mag, dus triest genoeg ook vaak misbruiken. Want de mens wil vaak alleen maar voor zichzelf de materiële rijkdom ervan hebben en niet zonder meer ergens gewoon zijn, in de natuur; of (voor kijkers op de teevee) via uiterst interessante documentaires over de flora en fauna aldaar. Deze week was er nog een boeiende film over een groot en vrijwel onbewoond eiland in het noorden van Canada, wonderlijk en zo anders dan het gewone leven in Helsinki of Amsterdam.

Het boek nu gaat bijvoorbeeld in een van de eerste hoofdstukken over Polynesiërs, die eeuwen geleden met een primitieve boomstamkano wilden ontdekken, wat er zich achter die zeehorizon bevond. Of over de Bruggenaar Roeland Vergote, die in de zestiende eeuw met Ferdinand Magellaan meevoer om de doorgang van de Atlantische Oceaan naar de Stille Oceaan mede te ontdekken, namelijk de Straat van Magellaan ten noorden van Kaap Hoorn.

Vermakelijk ook is het verhaal over de Duitse natuurwetenschapper Johann Reinhold Forster, die op bevel van de  koning van Groot-Brittannië met de Resolution van de beroemde kapitein James Cook meevoer op James Cooks tweede jarenlange reis naar het nog onontdekte zuidpoolcontinent (1772-1775). En dat samen met zijn later alom bekende zoon Georg Forster die in 1772 pas veertien jaar oud was.

Johann Forster was echt geen zeeheld, integendeel, maar hij heeft wel voor ons het Paaseiland met zijn vreemde beelden en de inwoners ervan en ook Vuurland en zijn primitieve bewoners voor het eerst beschreven en voorts allerhand interessants over dieren en planten tijdens de zeereis onderweg gepubliceerd. Wat ik vooral als leraar zo interessant vond,  is, dat De Kluyver de bekende hoofdpersoon James Cook in zijn verhaal op de tweede plaats zet, om een ander, de ‘naturalist’ Johann Forster,  in een kritisch zonnetje te zetten en recht te doen. Dat bevalt me wel. Dat lijkt wel Anna Enquist in haar geslaagde roman ‘De thuiskomst’, waarin de hoofdpersoon de vrouw van James Cook is, die telkens zonder haar man jarenlang alleen thuis alles moet regelen en doen.

Dan volgt er een bijzonder mooi hoofdstuk over bekende Engelse schrijvers, Samuel Taylor Coleridge en William Wordsworth (met zus), die met hun in wereldwijde zeemanskringen welbekende gedicht ‘Van de oude zeeman’ troost hebben gegeven aan talloze zeemannen in nood, in storm en regen. Dat is toch hun eigen lot (en ‘schuld’), omdat ze volgens de genoemde sage een weerloze albatros gedood hebben, die grote en misschien wat naïeve vogel van de Antarctica. Dit doden als symbool voor de mens, die de wereld om zich heen wil beheersen en uitbuiten, koste wat het kost. Hier zonder meer tevens een meesterlijke beschrijving van de albatros, ‘het symbool van zwerven, zweven, varen en eindeloos reizen’, zoals Adwin de Kluyver het formuleert. Binnen dit verhaal past ook de herinnering van de jammerlijk mislukte expeditie naar de zuidpool van Ernest Shackleton in 1915. Zijn gekraakte schip, de Endurance, is kortgeleden gevonden! In dit verhaal wordt ook Willem Schouten vernoemd, die als eerste met zijn schip in 1611 Kaap Hoorn gerond heeft. Alles bij elkaar een gaaf verhaal!

In het midden van het boek staan de twee belangrijkste verhalen: het verhaal van de overwinnaar, de ontdekker van de zuidpool, Raold Amundsen, die bewust ten koste van zijn trekhonden (uitgeput, doodgeschoten en opgegeten, wat hem door velen toch wel kwalijk is genomen) de zuidpool als eerste en nauwkeurig gepland heeft bereikt. En daarna dan het droevige maar ook trotse verhaal van de verliezer Robert Scott, zo vol typische Britse trots, ondanks of misschien wel dankzij de manier waarop Scott en zijn twee kameraden de heldendood gestorven zijn  (twee kameraden waren al onderweg gestorven), drie mannen dus, die opgesloten in hun tent tijdens een verwoede en langdurige sneeuwstorm, vlak voor de finish waardig doodgevroren zijn.

Het gaat hier in het tweede verhaal natuurlijk om de voorbeeldige Engelse gentleman Robert Falcon Scott, die ook de zuidpool bereikte (maar een maand later dan de Noor Roald Amundsen op 14.12.1911) en die op de terugweg vlak voor Cape Evans, waar hun schip lag, door barre weersomstandigheden in hun tent gevangen zaten (of beter lagen) en in de bittere kou en met knagende honger als vrienden en weldra als voorbeeldige Engelsen stierven. Het is misschien wel groots hoe de Britten trots op hun posthuum geadelde Robert Falcon Scott en zijn mannen waren, ondanks hun bittere verlies (niet glanzend goud, maar slechts gewoon zilver), een geldend voorbeeld voor het Britse volk van echt heldendom zijn geweest, vooral door hun manier waarop zij moedig gestorven zijn.

Die Engelsen waren overigens niet voor niets een van de belangrijkste onderdelen van de geallieerden van de Tweede Wereldoorlog, zo werd ons op school voorgehouden. Zij hebben ons toch maar bevrijd. Wij hebben in Nijmegen in de herfst van 1944 een tijdlang Engelse officieren in huis gehad, zij in ons huis boven, wij in de kelder beneden. De herinnering aan deze mannen is overigens nog steeds warm, jarenlang hebben we nog contact met hen en hun gezinnen gehad. Zo wordt toch een ideaal van identiteit geschapen, ook nu nog. Denken we ook maar eens aan koningin Elisabeth of eerder nog aan koning Charles met zijn prostaatkanker, wat weliswaar iedere man kan overkomen, maar dat van ons komt echter niet in de krant of op de teevee. Ik herinner me ook, dat ik (misschien toen ik veertien was) als sinterklaascadeau hoopte een groot en duur boek over juist deze zuidpoolontdekkers, bijvoorbeeld over Amundsen en Scott, te krijgen. En ik heb het ook gekregen en ben er lang mee bezig geweest, terwijl ik echt geen ijsheld of gentleman ben, meer een held op sokken en een Nederlander bovendien. Maar ja, zulke symbolen van heldendom heeft de doorsneeman of -vrouw nodig, om volwassen te worden. Later werden het in Nederland zulke ijshelden zoals bijvoorbeeld Ard Schenk of Kees Verkerk (en Sven Kramer uiteraard). En nu zijn het weer anderen, in Finland meer ijshockey-helden of muziekhelden.

Dan volgt er een allercharmants verhaal ‘Kaap Adare – een mensje’, over de pinguïns en hun intense antarctische leven. Vooral religieuze fundamentalisten in de negentiende eeuw prezen deze vogel omdat het zo kuis en voorbeeldig voor christenen zou leven. Maar George Levick, die in 1910 met kapitein Scott met de Terra Nova meevoer als zoöloog en scheepsarts en ook in zijn vrije tijd pinguïns wetenschappelijk gadesloeg en onderzocht, hij weet er alles van, want hij heeft allerhand in het leven van pinguïns met eigen ogen voor zijn neus zien gebeuren, maandenlang.

In het puriteinse Victoriaanse tijdvak van de Britten (en Europa) zag hij bijvoorbeeld voor zijn ogen en hij beschreef dat ook uitvoerig, dat pinguïns er wat hun seksuele gewoontes wat van kunnen. Je kunt het zo gek nog niet bedenken, het gebeurde ook bij de pinguïns. De christenfundamentalisten keken toen wel op hun neus en deden er het zwijgen maar toe! Het latere boek van Levick, ‘Antarctic Penguins – a Study of Their Social Habits’, was een grote steen in de puriteinse vijver van veel mensen in de wereld. En golven dat het boek veroorzaakte! En uiteraard tevens een teleurstelling voor christelijke herders, die juist de pinguïn als kuis voorbeeld hun gelovigen voor ogen hielden.

Het volgend verhaal, ‘De jacht’, gaat over het vangen van walvissen in deze zuidelijke wateren, een bloedstollend verhaal over dit wrede jagen op deze voor de industrie en onze gezondheid van belang zijnde dieren. Natuurlijk hebben wij toen we jong waren tot ons verdriet (want een lekkernij was het inderdaad niet) levertraan moesten slikken; en het vet en de olie van walvissen was ook voor de industrie kapitalen waard. Vandaar. De Nederlander Willem van der Does heeft er in 1947 een populair jeugdboek over geschreven, ‘Storm, ijs en walvisschen’.

Als een van de laatste verhalen van het prachtige boek van Adwin de Kluyver stond ik er niet van te kijken, toen zelfs de Duitsers in de jaren dertig van de vorige eeuw een rijksvlag met hakenkruis (de swastika-vlag als symbool van het Hitlerrijk) in het antarctische gebied wilden plaatsen, om hun belang bij dit gebied te onderstrepen. Gelukkig is dit Neuschwabenland door de WO2 echter nooit echt gerealiseerd.

Afsluitend geeft Adwin de Kluyver ons dan nog twee toegiften: Het verhaal dat er in 1947 ook een vrouw aanwezig was (of eigenlijk twee) in deze vooral mannelijke wereld, vrouwen, die een functie hadden bij een wetenschappelijk Amerikaanse expeditie op Stoningtoneiland. Het liep wel maar was niet zonder meer een succes bij de typisch masculiene wereld van ontdekkers en wetenschappers op Antarctica. En tenslotte het mooie afsluitende verhaal van de wereldberoemde foto van ‘de Blauwe Knikker’. En wel de ronde aardbol op het zuiden gezien in volle zon, maar wel  in het duistere diepzwarte heelal, een foto in 1972 genomen tijdens de Apollo 17-reis naar de maan, met uiteraard voor het eerst het zuidpoolgebied stralend wit in het centrum. Gepland en geslaagd!

Veel leesplezier, Peter Starmans


Identiteit van Finnen en Nederlanders

IDENTITEIT 2

Zoals de lezers wel weten, is de vraag naar de identiteit van de mens – hier preciezer de identiteit van de Finse en de Nederlandse mens – voor mij belangrijk. Het is een gecompliceerde vraag, waarop een juist en bevredigend antwoord niet duidelijk is. In dit artikel wil ik de Finse en Nederlandse (misschien ook Vlaamse) wintertraditie met elkaar vergelijken en constateren, dat dit verschil wel heel erg groot is en wellicht iets te maken heeft met het innerlijk van de mensen, die in deze verschillende tradities zijn opgevoed.

Beginnen we maar bij november.

Bij ons in het katholieke Nijmegen was de eerste november Allerheiligen, we vierden het samen als gezin, school, parochie, en wel als de gemeenschap der heiligen, van mannen en vrouwen die nu en vooral toen het gezicht bepaalden van kerk en maatschappij. Iets universeels vierden we. Op de dag erna vierden we pas Allerzielen, de dag dat we de dierbare gestorvenen herdachten, vrienden, familieleden, ouders en zo. We dachten aan hen en gingen eventueel naar hun graf om hen ook enigszins mee te laten vieren. In Finland heb je daarentegen alleen maar Pyhäinpäivä, zoiets wel als allerzielen. Dus daar is het enige verschil tussen de mensen: die gemeenschapsidee van een grotere wereld, waar we deel van uitmaken, en dat is mij met de paplepel ingegoten.

Op de 13de november heb je de dag van Martti, de in zijn leven sociale Martinus van Tours. Verrassend dit jaar was wel dat deze dag nu juist werd gekozen om Martti Ahtisaari te begraven, de grote Finse man van de vrede onder de mensen, overigens ook de eerste door het volk spontaan gekozen president van Finland en vooral bekend als de internationale diplomaat die overal ter wereldvrede heeft helpen stichten, bijvoorbeeld in Namibië, in Atjeh, in Kosovo. Hij heeft niet voor niks en terecht de nobelprijs voor de vrede gekregen in 2008, hij was bekend in de hele wereld, met de Zuid-Afrikaan Nelson Mandela bijvoorbeeld en met vele andere bekende politici van allerhand richtingen.

De begrafenisviering in de lutherse domkerk in Helsinki was heel stijlvol, perfect verzorgd en werd per teevee uitgezonden, door velen bekeken. De liederen waren zorgvuldig uitgekozen en mooi uitgevoerd, de eerlijke en doordachte woorden van bisschop Eero Huovinen, een persoonlijke vriend van Martti Ahtisaari, en vooral ook de warme dankwoorden van Sauli Niinistö, de voorzichtig wijze en ook populaire president van nu, Er was hier sprake van een verzorgde mengeling van oude, lutherse en traditionele thematiek, maar tevens met verrassend nieuwe punten. Zoals bijvoorbeeld het prachtig cellostuk van Pablo Casals over de vrede, een Zuid-Europese smeekzang om vrede in Catalonië, Spanje en in de wereld. Dit is eigenlijk in Finland, in de kale lutherse domkerk van Helsinki, onpassend en toch werkte het heel passend en emotioneel, als een juweel van eerbetoon aan de oud-president; en verder de bekende en geliefde Finlandia van Sibelius aan het slot, die klonk dit keer (uitgevoerd door een militaire kapel, met rommels en trompetten) zo indrukwekkend en zo Fins als maar wat. En dat in een lutherse domkerk! Het geheel (ook de sobere begrafenis erna op Hietaniemi) was overtuigend, een warm afscheid van het Finse volk van een geliefd president en vredesman. Zoiets heb je in Nederland ook wel meegemaakt bij de begrafenis van koningin Wilhelmina of Juliana, maar vooral de begrafenis van de geliefde Duitse prins Claus is me wat dit betreft bijgebleven.

Nu naderen we al december.

De laatste zondag van het jaar wordt gevierd rond het laatste oordeel, een protestantse gruwelviering met brullende dominees op z’n best. Wij nuchtere Nederlandse katholieken denken dan hoogstens aan de machtig mooie schilderijen van Rubens of Michelangelo, maar we staan bij het oordeel niet zozeer stil. Of toch wel …?

En nu zijn we bij de Nederlandse identiteit! Want in Nederland heb je de grote scheiding van protestanten in allerhand kleuren, van katholieken (en die vooral in het zuiden), van socialisten (in het noorden bijvoorbeeld), om maar wat verschillen te noemen. Dus de Nederlandse identiteit zelf is ook niet zo duidelijk, meer verward en verwarrend, onscherp. Ook de strijd met het water is vooral toch in Zeeland, Holland, Friesland en Groningen, maar niet zozeer in Gelderland, Brabant of Limburg aanwezig. Finland is wat dit alles betreft (klimaat, weersomstandigheden) veel homogener, tot nu toe.

De kersttijd begint met de advent, de vier witte kaarsen keurig naast elkaar, iedere zondag één meer aangestoken. Bij ons thuis hadden we wel in de voorkamer een adventskrans, met vers groen en sterk van geur, met dezelfde vier witte kaarsen uiteraard, maar niet in de kerk maar thuis, in het gezin.

De viering van de Finse onafhankelijkheid (met twee wit-blauwe kaarsen voor het raam van zes tot negen uur) op 6 december kunnen we uiteraard naar voren halen, maar goed, daar hebben we het direct over, zoals ook over Sinterklaas en Santa Claus, de Amerikaanse benoeming van de Finse Joulupukki, die in Lapland woont, maar uit Amerika stamt en toeristisch tegenwoordig uitgebuit wordt.

Op dertien december is het feest van Santa Lucia, een vooral door Finland graag overgenomen Zweedse traditie, daar uit Duitsland stammend. De uitbundige viering van dit feest was oorspronkelijk natuurlijk op Sicilië vooral populair. In Nederland wordt het feest wel op sommige plaatsten gevierd, maar niet zo heel veel. In Finland heeft het vooral de betekenis van een lichtfeest, Lucia is de patrones van het licht, de zon in de duistere wereld van het noorden. Na de 22ste december worden gelukkig de dagen gelukkig weer telkens wat langer, de winterse zonnewende is hier dus vanouds een geliefd en uitbundig gevierd feest, omdat daarmee uiteindelijk de somberheid van de wereld in en om ons verdwijnt. In de Scandinavische landen is dit een centraal thema van de wintertijd: het licht, de kaarsen, de jeugd en het terugkeren van de zon, de warmte die ermee gepaard gaat, in dit besneeuwde en bevroren, vaak mistige en duistere land, waar de mens in de winter ingekapseld en wat somberder en zwijgzamer als anders leeft, en daarom iedere kans om zich te ontspannen aangrijpt (speelt dat ook niet bij de geliefde ‘pikkujoulu’ van de firma’s voor een belangrijk deel mee?) om zo aan de winterse depressie te ontsnappen.

Wat de gewoontes van het kersteten betreft, zijn de verschillen uiteraard nogal groot. Bij ons thuis had het kerstontbijt met krentenbrood, met rode linten over een wit tafellaken, met kaarsen en vers groen, een grote en centrale betekenis, nadat wij als kinderen moe na de middernachtmis naar huis gekomen waren en slaapdronken in bed gerold waren. Van kerstcadeaus was bij ons thuis geen sprake. In Finland wordt de vooravond van kerstmis vooral gevierd, met een bezoek aan de sauna, een eventueel bezoek aan het graf van gestorven geliefden, maar dan met de heerlijke ham en de ovenschotels, zoals die in Finland en Zweden traditioneel op tafel stonden en staan, à la de Zweedse populaire schilder, Carl Larsson. Iedereen (als vanouds, ook de knechten en de dienstmaagden en heel vroeger zelfs de slaven) had ook daar het (voor)recht mee te doen, mee te zingen, mee te eten, een aloude traditie, al stammend uit de romeinse tijd. Maar dit alles heeft misschien maar weinig invloed op een eigen groeiende identiteit gehad. Het was een warm gezins- of familiefeest, hier en daar.

 

Een groter verschil speuren we in de sinterklaasviering van Nederland en Vlaanderen, die we in Finland niet meemaken, tenzij in de Nederlandse of de Vlaamse vereniging onderling. In Finland stuurt iedereen aan vele mensen kerstkaarten met de beste wensen, in Nederland misschien meer nieuwjaarswensen, en met sinterklaas maken we min of meer geslaagde gedichten, om elkaar te plagen op een gezellige manier. Overigens is de sinterklaasviering met de Sint als bisschop in Nederland en Vlaanderen nog traditioneel; de gezinsviering op de vooravond van het Sint Niklaasfeest is zelfs op een beroemd schilderij van Jan Steen vastgelegd, dat echter zonder Zwarte Piet en Sint Nicolaas, maar wel met cadeautjes, pepernoten, fondant, speculaaspoppen en kransjes, een zogeheten protestantse viering misschien, tot in Nieuw Amsterdam verbreid. De Santa Claus echter (vergeleken met de kerstman, de Joulupukki in Finland) kwam via Amerika naar Europa terug en heeft uiteindelijk met ons eigen Sinterklaasfeest weinig meer gemeen. Zijn verschijnen is meestal op de vooravond van Kerstmis. Overigens, de kerstboom, de glazen kerstballen, de kaarsjes in de boom, de cadeutjes onder de boom en heel veel anders traditioneels kwam naar Finland toe via Duitsland en kwam hiernaartoe via Zweden. Het cadeautjes geven aan jong en oud met sinterklaas in Nederland en Vlaanderen, en op de kerstavond in Scandinavië is een oude en vriendelijke gewoonte, die onze welwillendheid tegenover elkaar benadrukt. Zoals met sinterklaas bij ons. Of toch meer?

Wat wil ik met dit alles zeggen?

Ik vraag me allang af wat deze zo intensief beleefde wintertijd, zo anders in verschillende landen, met de vorming van de identiteit te maken heeft? Jong zijn is gevoelig zijn voor impulsen, die vaak een heel leven lang doorwerken, Dus de sombere wintertijd anders vieren en beleven heeft misschien meer met de vorming van een hechte innerljike identiteit te maken als we denken. Dit beweer ik hier niet, maar stel ik wel vast en geef ik dit als vraag door.

Eén gebeurtenis heeft alleen in Finland op 6 december plaats: de algemene viering van de onafhankelijkheid.

Homogeen en door iedere Fin wordt dit van harte gevierd. Dit wordt uiteraard in Nederland niet gevierd, maar misschien is het te vergelijken met de koningsdag. Wellicht is het ook te vergelijken met de bevrijdingsfeesten begin mei, niet in Finland maar in Nederland. Maar ja, daar komen we op een heel ander terrein: de concrete historie van oorlog en vrede, en bijvoorbeeld ook de relatie van een land met Duitsland, uiteraard heel anders van gestalte in Finland, in Nederland en Vlaanderen, of moeten we hier wellicht België schrijven. Maar daarover wil ik het hier niet hebben.

Terug naar de viering in Finland van de onafhankelijkheid, op zes december. In Zweden misschien te vergelijken met de viering van de Nobelprijswinnaars in het raadhuis van Stockholm. Wat vreemd toch, dat handjes geven van het presidentpaar met vele mensen, met naam en toenaam genoemd en met mooie kleren aan. Urenlang! Wat is daar voor lol aan, voor de teevee te zitten en daarna of daartussendoor korte interviews met populaire personen, die iedereen kent. Maar toch: iedereen kijkt. De kijkdichtheid is intens en voor het venster branden twee wit-blauwe kaarsen, voor de natie en voor de veteranen van de winteroorlog en de voortzettingsoorlog.

Op zich werd toen rond 1940 Finland niet onafhankelijk, dat was al in 1917 gebeurd, een meer dan honderdjarig tijdstip. En juist dit heeft ook (of vooral?) iets met de Finse identiteit te maken, dit gaat diep en dat kunnen wij eigenlijk als buitenlander niet meebeleven, want onze geschiedenis is een andere geweest, gewoon heel anders.

Dit heeft hier met buurman Rusland te maken, bij ons misschien meer met de geallieerden die ons bevrijd hebben van de Duitse bezetting. Dat heeft zonder meer iets met de Finse identiteit te maken, denken we op dit moment maar aan de felle beleving van het NAVO-lidmaatschap en de meer dan duizend kilometer lange grens met Rusland. Daar zit angst of in ieder geval bezorgdheid, anders dan de bezorgdheid in Nederland en Vlaanderen, die ook van dat alles op de hoogte zijn, maar het heel anders beleven. Denk maar aan het denken over de Oekraïne in Scandinavië en Nederland. Hier is de vraag terecht: wat heeft dit eigenlijk met identiteit te maken, van Finse mensen, van Nederlandse mensen, van Vlaamse mensen. En dit alles blijft een vraag voor mij, zonder een duidelijk antwoord. Of …???

Peter Starmans


Niemandsland

Minna Kauppi, meermaals wereldkampioene oriënteringsloop, geboren in Asikkala

Wie zijn wij eigenlijk: Nederlanders, Nederlanders in het buitenland, Nederlanders in Finland, halve Finnen (gedeeltelijk door de wederhelft, met wie je samenleeft)? Het zijn allemaal moeilijke woorden of uitdrukkingen, met vragen van hier tot ginder.

 

De laatste tijd ben ik vaak aan het nadenken over wie we nou eigenlijk zijn, en vooral ook wat het verschil is tussen een Nederlander die verbonden is met een Fin of een Finse, of iemand die in dit land zijn/haar plaats of zijn/haar werk gevonden heeft, en de Finnen om hen heen.

 

Ik ben tot aan mijn pensioen jarenlang werkzaam geweest als lector aan de universiteit voor Nederlandse Taal en Cultuur. Maar wat betekent Nederland of Nederlands hier? Wat betekent hier Taal en wat Cultuur?

 

Het gaat uiteraard wel over de Nederlandse taal, maar die wordt behalve in Nederland ook in Vlaanderen gesproken, en ook in Suriname, Curaçao en zelfs in Zuid-Afrika, al is dat wel een zelfstandige taal geworden, een dochtertaal van het Nederlands. En ga zo maar door. En toch … telkens gaat het ook om iets anders, om een variant van dezelfde taal. Dus die taal in Nederland is niet een algemene, overal op dezelfde manier gebruikte en gesproken taal, maar vaak met Hollandse, Groningse of Limburgse invloed in uitspraak en idioom en ga hier maar door: wat heeft dat met ons eigen ik te maken?

 

Mijn moeder is geboren in Groningen (haar familie kwam oorspronkelijk uit het Duitse Westfalen), mijn vader is geboren in Zuid-Limburg, en ik zelf ben na drie zussen en samen met een tweelingbroer geboren in Nijmegen in Gelderland. Ik ben wel opgevoed in Algemeen Nederlands (mijn vader was leraar Nederlands in Nijmegen), maar toch … in Limburg met zijn heerlijke dialect zijn we, toen we jong waren, vaak lang op vakantie geweest; in Groningen heb ik een paar jaar germanistiek gestudeerd en in Nijmegen (na Tübingen) ben ik afgestudeerd, voordat ik naar Finland ging, om daar als docent talen (Duits en Nederlands) te werken en om een gezin te stichten en onderhouden. In Nijmegen heb ik lesgegeven, in het Duits (omdat ik germanist ben) en ook in Arnhem. Daarna heb ik in Finland lesgegeven, mijn hele leven lang tot aan mijn pensioen, eerst vooral in het Duits aan zakenlieden in opleiding of in de export en later dan vooral in het Nederlands aan studenten van de uni. Daar ben ik dan uiteindelijk officieel lector geworden voor Nederlands Taal en Cultuur. Het is me nogal niet wat, een mengelmoes van van alles en nog wat.

 

En dan die Nederlandse Cultuur! Wat houdt dat woord niet allemaal in? Schilderkunst, muziek, architectuur, literatuur, kennis van land en volk (volkskunde), geschiedenis en ook hier weer: ga zo maar door. Natuurlijk heb ik mij vaak beperkt tot de bij de Nederlandse taal behorende literatuur, maar zelfs dat is al een oeverloos gebied. Er is literatuur in Nederland, in Vlaanderen, in Suriname, in Curaҫao, in Zuid-Afrika, er is streekliteratuur, er zijn veel gedichten geschreven, maar ook romans, novelles en meer zakelijke literatuur. Ga dat allemaal maar beheersen en doorgeven aan studenten, die gebrekkig tot behoorlijk Nederlands geleerd hebben en om de een of andere reden interesse in de Nederlandse taal en cultuur hebben.

 

Mijn eigen identiteit is (in de Nederlandse taal bijvoorbeeld) in Nederland ontstaan, in Nijmegen, de oudste stad van Nederland, aan de prachtige Waal en Ooipolder gelegen, een stad met een duizendjarige historie: Romeins, inheems, Frankisch, Spaans, Frans, Hollands en Nederlands natuurlijk. Mijn middelbare school, het beroemde en strenge jezuïetencollege, het Canisius of het ‘Hok’, aan de Berg en Dalseweg, vlak bij ons huis aan de Frans Halsstraat, stond letterlijk op de legerplaats of kazerne van het Xe Romeinse legioen; mijn leraar voor Latijn was ‘paatje’ van Buchem, tevens directeur van het prachtige Romeinse museum Kam, en dat vlak naast de school; en mijn leraar voor geschiedenis was meneer Brinkhoff, een uitmuntend kenner van de Nijmeegse geschiedenis; en daarover vertelden beiden veel. Mijn vier zonen hier zijn zo Fins als maar zijn kan, ze hebben hier hun werk en hun eigen gezin, maar toch … ze hebben ook wel interesse in Nederland, omdat ze een Nederlandse vader hebben; en toch: ze zijn en denken en voelen en leven in mijn geval op een Finse manier. OK wel, maar de identiteit van hen en indirect dus ook van mij hier in Finland, die al meer dan de helft van mijn leven hier woon en werk en me gelukkig voel, wat stelt dat voor, wat is dat eigenlijk, is die veranderd?

 

In de NViF zijn er rond de tweehonderd leden, ze komen wel voor het merendeel uit Nederland, maar toch … uit Groningen, uit Holland, uit Limburg, uit Vlaanderen bijvoorbeeld. Is hun identiteit dan te vergelijken met mijn eigen, Nijmeegse identiteit; en dan … die van hun of mijn kinderen, met een Finse moeder of vader? Hebben die dan een Finse of een Nederlandse identiteit of een gemixte? Een moeilijke vraag, waar ik niet zomaar een antwoord op weet. Deze vraag speel ik graag terug naar jullie, leden van de NViF. Wat denken jullie erover?

 

In augustus waren we een weekje bij familie in Kesälahti in Oost-Karelië (tussen Mikeli en Joensuu) en ook een paar dagen bij vrienden in Asikkala (Vääksy), een kilometer of 25 ten noorden van Lahti. Als we alleen maar aan de natuur denken: Kesälahti ligt tussen twee meren, het Pyhäjärvi en het Puruvesi; Asikkala tussen het Vesijärvi (met de aloude industriestad Lahti) en het Päjänne-järvi (tot aan Jyväskylä). In Kesälahti bevind we ons in Oost-Karelië tegen de Russische grens aan, met enorme naaldbossen en meren; in Asikkala bevindt zich het tussenmeerse Vääksykanaal met zijn sluizen, om voor de houtindustrie en tegenwoordig meer voor het watertoerisme een verbinding tot stand te brengen tussen twee grote meergebieden, uiteraard ook met enorme naaldbossen, dus veel en goed hout voor de industrie. Dat zijn grote verschillen met Nijmegen aan de Waal, op een heuvelrug gelegen, waar het een feest is om in de mooie Nederlandse natuur met haar polders, loofbossen en heuvels de Vierdaagse te lopen (met blaren op de voeten) of te fietsen. Ook mooi, maar zo anders dan in Finland.

 

In Kesälahti is al jaren geleden in een oude school een drukbezocht en goed verzorgd cultuurcentrum geopend, Sovintola, met iedere zomer weer wisselende tentoonstellingen en lezingen van, over en met kunstenaars, meestal Fins en uit de buurt. Wat heb ik daar dit jaar weer indrukwekkende en aansprekende kunst gezien van maar liefst zes kunstenaars en kunstenaressen. Om maar een paar namen te noemen: Veikko Myller en Reijo Turunen, beelden van de een, aquarellen van de ander. Verder heel mooie Finse ‘volkskunst’ van Raija Puukko, mooi en origineel. Verder van Noora Ketolainen wat ‘primitieve’, leuke en geestige kleine schilderijtjes, Dit alles aansprekend en boeiend, zowel voor Finse als voor Nederlandse ogen. Wonderlijk toch. Hier lijkt de volksidentiteit geen niet begrijpende of andere rol te spelen. Dat vertoonde is goed en persoonlijk, dat begrijpen we best wel, zonder aan ons land te denken, waar we geboren zijn. Heerlijk wel, en dat is in de Finse provincie, in een echt kleine gemeente, ver weg van een grote stad, te vinden! En vele bezoekers komen ernaartoe, graag zelfs, vanwege de mooie Kareelse omgeving en natuur uiteraard, maar ook vanwege zulke universele kunst en cultuur. Fijn zo. Moderne beelden dus (uit onze eigen tijd en meestal klein) van Veikko Myller, een Finse beeldhouwer uit een geslacht dat een eeuw of wat geleden vanuit Duitsland naar Finland is getrokken. Verder heerlijke en originele volkskunst van de kunstenaresse Raija Puukko, een feest voor het oog. Traditioneel gedeeltelijk maar ook origineel. Met zulke kunst kun je je identificeren, waar je ook vandaan komt, of je nu Nederlander of Fin bent, daar resoneert iedere identiteit.

 

In Asikkala vind je langs het riviertje, de Vääksy-joki, die vroeger fel naar beneden stromend de twee meergebieden verbond en uit mekaar hield, daarlangs is een natuurpad aangelegd, kort maar erg instructief en zo Fins als het maar zijn kan. Bij de ingang staat er een mooi en heel origineel beeld van een plaatselijke sportvrouw, Raija Kauppi, wereldkampioene oriënteringsloop door bossen en velden, een sport die in Scandinavië hoog aangeschreven staat. Verder heb je daar in Asikkala een klein maar uiterst interessant museumpje, met de geschiedenis van de plaatselijke melkfabriek en vooral de geschiedenis van de visserij op de meren in de buurt, niet alleen voor amateurs maar ook voor professionele vissers. En jawel hoor; daar was een groot gedeelte gereserveerd voor vishaken, wereldberoemd geworden door Lauri Rapala, die hier geboren is en juist hier baanbrekend werk verricht heeft door benodigdheden voor amateuristische en professionele visserij te ontwerpen, die efficiënt vissen mogelijk maken . Zijn voorstellen sloegen internationaal aan, of de visser nu in Amerika of Europa of waar ook ter wereld woonde. Ga maar eens op het internet kijken bij deze firma (www.rapala.fi).

 

In Kesälahti hebben we heerlijke gerookte brasem (savulahna) gegeten, vers uit het Puruvesi; in Asikkala hebben we oversmakelijke rendiersoep (porokeitto) gegeten. Dat kun je in Nederland nauwelijks zo krijgen, maar gelukkig wordt er wel bij de jaarlijkese viering van het Ontzet van Leiden ‘verse’ diepvriesharing aangeboden, lekker vet met veel uitjes, heel graag als Nederlander met de hutspot naar binnen geslokt. Maar zulke haring moet wel in Nederland besteld worden! En toch … het smaakt ons alledrie, de brasem, de rendiersoep en de haring, onafhankelijk van je identiteit. Zo is het maar net!

Aan het meer Puruvesi bij Kesälahti
Een bronzen beeldje van Veikko Myller, Onni (het geluksei), met erachter een schilderij van Reijo Turunen, 'Impressio metsä' (een bos-impressie), in het cultuurcentrum Sovintola in Kesälahti
Voorbeeld van de kunstenaresse Raija Puukko van Finse hedendaagse kunst, in het culturele centrum van Kesälahti Sovintola
Aan het meer 'Pyhäjärvi' bij Kesälahti

Maar we zijn en blijven dus bij de vraag naar de identiteit.

 

Verschillen tussen Nederlanders en Finnen, tussen Nederland en Finland, zijn er zeker en die verschillen zijn soms zelfs groot en hebben toch wel denk ik allerhand met ons eigen ik te maken. Maar de meeste verschillen hebben uiteindelijk (zo is onze ervaring) weinig met onze echte eigenheid te maken, we kunnen zonder problemen in vele soorten natuur leven, in Nederland, in Zuid-Finland, in Karelië en in Lapland; we kunnen allerhand ter plekke traditioneels eten en drinken, we kunnen van Nederlandse en Finse kunst genieten; en dat alles zonder dat daardoor onze identiteit er echt door geschokt wordt of door elkaar heen geschud.

 

Wat is dan het verschil tussen de mensen in Nederland en Finland? Want verschillen zijn er, dat merken we dagelijks. Ik denk hierbij vooral aan de taal, de Fin-Oegrische taal van Estland en Finland. Die taal is en blijft voor ons (als buitenstaanders?) moeilijk, en we blijven de taal lastig vinden en begrijpen uiteindelijk niet alles, wat er gesproken of geschreven en gedacht wordt in Finland. Maar dit is toch voor de Finnen zelf de moedertaal, daarin wordt hun identiteit wezenlijk geboren!

 

Ik als talendocent ben er nog steeds niet goed achter gekomen, hoe dat nu eigenlijk zit. Voor een Nederlander zijn binnen de EU de romaanse talen van het zuiden moeilijk, maar leerbaar en integreerbaar, ook voor de Germaanse talen geldt dat overigens, en zelfs voor de Slavische talen, al is het daar wat moeilijker. Denken we maar aan onze moeilijkheid te begrijpen, wat er nu tussen Rusland en de Oekraïne gebeurt. Dat heeft alles met taal, informatie, communicatie en onderling begrip te maken; wij denken en zijn kennelijk anders dan de Russen, of dat nu de elite is of het volk; zelfs denken we anders dan de mensen in de Oekraïne, lijkt me.

 

Waar komt die identiteit dan vandaan? Waar komen de verschillen vandaan? Gedeeltelijk uit de taal wellicht, maar misschien ook uit de (politieke) historie, misschien ook uit de kunst en zelfs mogelijk ook uit de religie. Met die vraag houd ik me al lang bezig en een oplossing heb ik tot nu toe nog niet gevonden. Maar toch voel ik me in Finland thuis, fijn zo.

 

Peter Starmans

Petrus in de Finse natuur aan de rivier Vääksy-joki bij Asikkala

Antero Helasvuo

Antero Helasvuo, een goede vertaler is ons ontvallen

Op 16 januari van dit jaar (2023) is op 81-jarige leeftijd mijn vriend Antero Helasvuo overleden. Hij was, zoals ik in het bovenschrift ook vermeld, een goede vertaler, iemand die dus in de Finse taal uit een andere taal, in ons geval het Nederlands, het een en ander duidelijk maakt, wat voor de lezer(es) interessant kan zijn en een andere kijk kan geven op bepaalde zaken die tussen deze landen spelen. Het gaat dus heel duidelijk over de relatie tussen onze twee landen, Finland en (de) Nederland(en), iets waar we al jaren over denken en schrijven.

In de Helsingin Sanomat en andere media werd dit verlies van een goede vertaler al uitgebreid herdacht, maar in ons geval wil ik dat alles niet herhalen, maar wel wijzen op een aspect in zijn werk dat heel duidelijk de relatie tussen Nederland, Vlaanderen en Finland, dus ons met name, zonder meer moet raken. Dat aspect is het typisch Nederlandse in zijn werk. In HS wordt gekopt: 'Suomentaja ylitti monta rajaa', deze verfinser overschreed menige grens! Met dat laatste worden de grenzen van de taal bedoeld: hij vertaalde vooral uit het Engels en het Nederlands; maar ook inhoudelijke grenzen zijn er bedoeld: hij raakte namelijk in zijn vertalingen allerhand (thema's) aan: bijvoorbeeld bestsellers uit de Nederlandse literatuur, ook boeken met psychologische of sociale achtergrond, muziekpedagogie, geschiedenis van nu en toen, schilderkunst en ga zo maar door. Lang heeft hij voor het medium tv gewerkt, als assistent bij films, filmseries, bij documentaires, bij actuele berichten en vooral ook als vertaler van kinderprogramma's, geliefd bij Finse kinderen uit die tijd (mijn kinderen!) in een periode, dat de tv nog haar mogelijkheden een het zoeken was. Antero zocht mee! Cameragebruik heeft hij gestudeerd, als vertaler is hij niet eens opgeleid, dus dat heeft hij uit de praktijk en door veel lezen geleerd, en hoe! Als autodidact, en een goede zelfs! Het Nederlands bijvoorbeeld had hij toen hij nog jong was spelenderwijs en soepel in de omgang in Antwerpen geleerd, waar hij een tijdlang gewoond en rondgekeken of beter rondgeluisterd heeft en waar hij graag en telkens naar terugkeerde. Vlaams Nederlands dus in de eerste plaats, maar ook vooral rijk en goed algemeen Nederlands, geaccepteerd in noord en zuid.

 

De laatste jaren heeft hij vooral uit het Engels vertaald, dikke Engelse boeken, over actuele, historisch belangrijke onderwerpen zoals holocaust en goelag. Maar daarover wil ik het hier eigenlijk niet hebben. Gerlukkig heb ik ook via Antero kortgeleden (eind 2021) een in Nederland uitgegeven internationaal vertaalwerk cadeau gekregen: 'De Dikke Awater', een in Nederland beroemd en uitgebreid (en moeilijk) gedicht van Martinus Nijhoff, 'translated into 22 languages' waarvan Antero uiteraard de Finse vertaling heeft verzorgd. Dus het Nederlands was er bij hem echt niet bij ingeschoten. Al moet ik tussen neus en lippen door wel zeggen dat er de laatste tijd jammer genoeg minder en minder Nederlandstalige teksten vertaald worden. Waarom weet ik niet goed, maar de schuld ligt zeker niet bij de vertalers; misschien echter wel, omdat er gewoon weinig te melden is, maar dat denk ik eigenlijk niet. Waarschijnlijker lijkt mij: dat zoiets gebeurt uit overwegingen van spaarzaamheid, want zaken zijn zaken, geld is geld. Bestsellers worden immers in Finland vertalingen uit het Nederlands niet zonder meer, daar zijn de thema's wellicht te Nederlands en anders voor. Akkoord, Herman Koch en Renate Dorrestein zijn de laatste jaren wel regelmatig vertaald, maar er zijn echter dunkt me op het vlak van de literatuur toch wel meer schrijvers te noemen, die dezelfde of betere kwaliteit Nederlands en meer inhoud te bieden hebben. Maar dit tussen haakjes.

 

Begonnen is Antero met het vertalen vanuit het Nederlands in het Fins 'in opdracht', voor de teevee, waar hij als assistent werkte. Met name (vooral in het begin) bij vertalingen van Nederlandstalige kinderprogramma's, die in de jaren zeventig en tachtig internationaal populair werden of waren. Antero had waarschijnlijk terloops bij een kop koffie of wat sterkers gezegd, dat hij het Nederlands als taal beheerste, omdat hij lange tijd met zijn talenaanleg in Antwerpen gewoond had, en zijn chef Sakari Salko had dit opgepikt en hem gevraagd, of hij zulke programma's dan voor de Finse teevee wilde vertalen. Want kindertaal is niet zonder meer gemakkelijk te vertalen! Dat wilde hij wel en hij heeft dat jarenlang goed en tevredenstellend naast ander werk als het vertalen van Star Trek gedaan. Later is hij min of meer voor de teevee verantwoordelijk geworden voor allerhand korte of actuele berichten, die in het Nederlands gesteld of gesproken waren. Tot zijn pensioen heeft hij dus veel en regelmatig voor de teevee gewerkt. Vooral later dan heeft Antero zich meer beziggehouden met uitgebreidere teksten uit Nederland en Vlaanderen, literatuur of non-fiction.

 

In 1997 heeft hij het bekende muziek-pedagogische of muziek-psychologische boek van Dolf Grunwald, 'De Muziek van de Speler' ,'Anna persoonallisuutesi puhua', voor de Sibeliusacademie vertaald. Jaren later (in 2001) is hij daarmee verder gegaan met het boek van Ans Samama, 'Musiceren zonder Pijn' , 'Vireästi musisoimaan! Soita ja laula ilman kipua ja särkyä', ook voor de Sibeliusacademie. Dat heeft goed gewerkt!

 

Toen is hij wat het vertalen betreft op een heel ander spoor gaan rijden. In 2002 heeft Antero het toen in Nederland geruchtmakende boek vertaald van de Pakistaans-Nederlandse Hameeda Lakho (in samenwerking met tekstschrijfster Magda van der Rijst), 'Verborgen Tralies', 'Näkymättömät kaltarit'. Dat boek ging over het leven tussen twee culturen in en de problemen daarvan, vooral kindermishandeling. Het vervolg op dit boek, ook vertaald door Antero Helasvuo, is 'Gebroken Cirkel', 'Äidinkohtaaminen', ook indrukwekkend en veel besproken. Dit boek gaat over het gezinsleven tussen twee culturen. Het is een gebied, dat internationaal actueel is en tevens toekomst heeft en bijvoorbeeld in de Nederlandse literatuur zelf al ver ontwikkeld is: de migrantenliteratuur. Jammer, dat juist daarvan nauwelijks iets vertaald is in het Fins. Hier is sprake van integratie en natuurlijk ook de botsing der culturen, wat op dit moment overal in Europa plaatsvindt.

 

In 2005 is Antero verdergegaan met het vertalen (moeilijk!) van Matthijs van Boxtel, 'Encyclopedie van de Domheid', 'Tyhmyyden ensyklopedia', een wonderlijk boek, over domheid als motor van de cultuur. Het is een veel vertaald boek en zet aan tot nadenken. In 2008 heeft Antero ook een langere tekst over de Nederlandse kunstgroep (met bijvoorbeeld Karel Appel) vertaald, maar deze tekst heb ik jammer genoeg nooit in handen gehad, het is weer een bewijs, met hoeveel verschillende tekstsoorten Antero zich heeft bezighouden. Met succes overigens.

 

Pas in 2012 is uiteindelijk de Nederlandse bestseller van 2006, 'Boven is het Stil', 'Isä muuttaa yläkertaan', van Gerbrand Bakker in Finse vertaling verschenen. Naar mijn smaak een oer-Hollandse roman, een ongelofelijk nuchter, zo niet hard, maar ook uiterst sober en bijzonder boeiend geschreven boek, dat indirect bijvoorbeeld ook het toen actuele thema van homoseksualiteit behandelt, of beter gezegd op een uiterst sympathieke manier geïntrigeerd aanstipt. Achteraf heb ik Antero gevraagd of dit boek ook in Finland een bestseller geworden is, maar het antwoord luidde min of meer: Nee! Misschien omdat het boek te sterk oer-Hollands is, het speelt zich namelijk af in het kale en vlakke Noord-Hollandse polderlandschap en is vooral sterk calvinistisch streng gekleurd. Toch is het boek naar mijn smaak zonder meer een aanrader en het is goed dat het in het Fins zo mooi vertaald is. Een schot in de roos dus. Een andere, dit keer Vlaamse bestseller is ook door Antero vertaald: David Van Reybrouck, 'Congo', 'Kongo'), 'Een geschiedenis', in 2010 in België en Nederland uitgegeven, en in 2013 in het Fins vertaald. Dit is nou een indrukwekkend en modern geschreven boek met als gedeeltelijke basis (á la Beevor) vele korte persoonlijke interviews over de actualiteit van die beruchte Belgische kolonie met zijn problematische geschiedenis, waar niet alles (dus veel niet!) rozengeur en maneschijn was en is. David neemt geen blad voor de mond, wat ook bleek uit de boeiende lezing die hij gehouden heeft, toen het vertaalde boek in Helsinki aan het lezerspubliek werd voorgesteld. Ik heb het boek graag en in een ruk uitgelezen en als Nederlander kan ik alleen maar zeggen: ik heb er heel veel van geleerd. Fijn zo!

 

Kort geleden (2020) heeft hij natuurlijk het autobiografische boek van Herman Koch, 'Finse Dagen', 'Suomen päivät', vertaald, een boek dat gedeeltelijk over Kochs jeugdavonturen in het noordelijke, winterse Finland gaat, maar niet alleen maar daarover. Daarom maakte het boek op mij een enigszins rommelige indruk.

 

Tenslotte: behalve 'Awater' van Martinus Nijhoff heeft Antero Helasvuo ook wat gedichten van Arjen Duinker, zijn lievelingsdichter, gepubliceerd, maar gedichten zijn moeilijk te vertalen en vooral te verkopen, dus deze kant van vertalen heeft Antero maar weinig beoefend. Doet er verder niet toe, indrukwekkend is wel wat hij zoal vertaald heeft na zijn pensioen, in 2006 denk ik. Daar zijn we hem in ieder geval heel dankbaar voor. Ik persoonlijk ben hem ook dankbaar, dat hij mijn boek over Paloniemi (2015) voortreffelijk heeft vertaald, dat was meer dan een vriendendienst, dat was gewoon heel fijn en goed.

 

Een opmerking tot slot: de invloed van vertalingen uit het Nederlands naar het Fins is te weinig ter sprake gekomen in het bekijken en beschrijven van de relatie tussen Nederland en Finland. Jammer eigenlijk, want juist deze activiteit heeft veel, zo niet alles te maken met de manier van denken over elkaar in en over de twee (eigenlijk drie) landen, waar we het in de relatie tussen die landen over hebben gehad. Vandaar, dat ik hier wat uitvoeriger ben ingegaan op die betekenis voor mij, maar ook over de betekenis ervan voor de Finnen in het algemeen. Een klein teken van die onderwaardering is bijvoorbeeld, dat de schrijver van boeken altijd uitvoerig vermeld en belicht wordt, maar dat de vertaler van de tekst vaak alleen maar met name vermeld wordt en daarmee basta. Jammer maar waar.

 

Petrus Starmans

 


Niemandsland

Vóór de ALV in 2022 hadden we een videoconferentie met elkaar over twee boeken, waarvan het tweede nu vooral mijn belangstelling heeft. Het ging over poolreizigers, daar heb ik al jong aandacht aan besteed en veel over gelezen, over Shackleton, Amundsen en Scott bijvoorbeeld. Boeiend bleef het altijd. Het boek waar ik op doel is geschreven door Adwin de Kluyver. Het heet 'Niemandsland' en heeft als ondertitel: 'Een antarctische ontdekkingsreis'. Niet dat De Kluyver zelf een ontdekkingsreiziger is, althans niet in de directe betekenis van het woord, want het de Noordpool en de Zuidpool met het gebied er omheen zijn al meer dan een eeuw geleden ontdekt en worden uiteraard nog steeds door groepen vakmensen bestudeerd en beschreven. Ook politici hebben er meer dan normale interesse voor, zoals ook wel te verwachten is, want zulke belangrijke zaken worden meteen een belangrijk onderdeel van de politiek van vele landen. Want de mens wil niet alleen maar steeds meer weten, maar vooral ook de wereld beheersen, vaak politiek en economisch, maar niet alleen!

 

Het genoemde boek gaat over de Antarctica, het zuidpoolgebied, het is

  1. a) nog steeds van niemand,
  2. b) of van iedereen,
  3. c) of van de eerstkomende, in ieder geval politiek gezien, dus het eerste ergens in dat gebied een vlag heeft neergepoot.

Het wordt ook (zeker het zuidpoolgebied) bewoond door niemand, het is er te koud en te onherbergzaam, maar boeiend en verlokkend voor velen is het en blijft het voorlopig wel Het zuidpoolgebied is als natuur- en ontginningsgebied tot 2048 internationaal 'heilig' verklaard, het mag dus niet ontgonnen worden, alleen maar bestudeerd door allerhand vakmensen. En uiteraard ook bekeken en hopelijk bewonderd worden door toeristen, die zonder dit landschap gezien te hebben, niet verder kunnen leven. Het zij zo.

 

Het boek van Adwin de Kluyver is een soort raamroman, waarbij allerhand losse verhalen uit het verleden en het heden en misschien ook wel de toekomst binnen een gemeenschappelijk door de auteur bedoeld raam tot een eenheid worden gemaakt, misschien mag je wel zeggen tot een soort min of meer samenhangende roman verweven worden. Dat raam is hier een reis door het zuidpoolgebied van zes weken met een bark, een driemaster uit 1911, in navolging van een mij verder onbekende zuidpoolreiziger, de Japanner Nobu Shirase, die in 1912 een dappere maar ook wel amateuristische poging heeft gewaagd de zuidpool te bereiken. Deze poging is inderdaad al heel snel mislukt: door misverstanden: zwakke en onjuiste, niet passende voorbereiding, door te weinig geld, onvoldoende uitrusting en ga zo maar door. Nobu's grote voorbeelden waren Robert Falcon Scott en Ernest Shackleton, die actief waren in het antarctische gebied. Het boeiende van dit boek van Adwin de Kluyver is, dat de auteur zijn eigen reisnotities telkens tussendoor opschrijft, die op zich wel interessant zijn, maar vooral ook bedoeld zijn, om een vlotte loop en eenheid van het boek te garanderen. Het motief van de Japanse ontdekkingspoging was: 'Nu zou hij, Nobu Shirase, de Zuidpool toevoegen aan het Japanse keizerrijk.' Eerder staat in het boek: 'Dat hij uiteindelijk nooit de Zuidpool bereikte, deed voor hem én het Japanse volk eigenlijk niet eens ter zake.' Het ging dus om de eer van het land en in dit geval de eer van de keizer. (Niemandsland, p. 13 en 11)

 

  1. HET VOORSPEL

Het eerste deel van het boek zijn oude verhalen rond de Polynesiërs, James Cook, Shackleton, een vogel, de albatros.

De Polynesiërs waren al lang geleden (zo rond 650) op ontdekking gegaan in de Stille Oceaan. En ze hadden bijvoorbeeld Tahiti, Paaseiland en Nieuw-Zeeland bereikt.

De hoofdpersoon van het tweede verhaal is een Bruggenaar (een Vlaming dus), Roeland Vergote, die vanuit Sevilla in Zuid-Spanje onder gezagvoerder Ferdinand Magellaan bij Vuurland in de zuidpunt van Zuid-Amerika de doorvaart ontdekt naar de Stille Oceaan, om sneller en veiliger de Molukken te bereiken, vanwege de peperhandel, die toen veelbelovend was. Dat was in 1520.

 

Het derde verhaal is uiterst boeiend. Het gaat over de tweede ontdekkingsreis van kapitein James Cook (1772-1775), maar het verhaal gaat eigenlijk niet over hem, maar over de wetenschapper, die door de Britse koning was aangesteld om mee te varen. Het was een hervormd predikant met naturalistische ambities (geologie, biologie enz.), de Duitser Johann Reinhold Forster, die samen met zijn zoon Georg mede op reis ging. Cook en Forster konden niet goed met elkaar overweg, misschien wel omdat de één een echte zeeman was, die pas gelukkig was, als hij zich buitengaats bevond, en de ander een echte landrot, die eigenlijk niet tegen dit saaie en gevaarlijke leven op een zeilschip kon. Ze wilden samen het grote Zuidland vinden, in opdracht van de Britse koning. Maar ze vonden eigenlijk niet wat ze zochten, en keerden tevergeefs na een drietal jaren terug naar Engeland. Forster heeft tijdens de lange reis wel veel nieuwe planten en dieren gevonden en die ook deskundig beschreven en hij is in zijn later leven een alom bekend wetenschapper geworden, die het ruwe leven op zee echter z'n leven lang niet aantrekkelijk heeft gevonden. Hij heeft tijdens de reis met James Cook over pinguïns en andere dieren (en ook planten en bomen) geschreven, maar ook bijvoorbeeld over Paaseiland of over de Polynesiërs in al hun traditionele naaktheid. Na hun terugkeer hebben James en Johann weer stevig ruzie gemaakt over de berichtgeving van hun reis en zijn verder als vijanden uit elkaar gegaan.

 

Een heel bijzonder hoofdstuk volgt dan, een boeiend verhaal over de grote zuidelijke vogel, de albatros, een symbool van goede en lokkende dromen van een echte zeeman, maar ook een doem voor het leven. Want een zeeman moet varen, of hij wil of niet, in weer en wind, en is altijd in levensgevaar. Het is ook een literair ontroerend hoofdstuk, het gaat namelijk over William Wordsworth en zijn zus Dorothy, en de vriendschap die zij beiden sloten met Samuel Taylor Coleridge, die samen met William het wereldberoemde gedicht schreef van de oude zeeman ('The Rime of the Ancient Mariner'), een lang gedicht, dat het hele boek door telkens in delen naar voren wordt gehaald, het verhaal van de grote maar ook wat klunzige typische zuidpoolvogel, de albatros, die op een schip bij de mast gedood wordt en daarom de zeelieden in hun geweten achtervolgt en telkens weer de zee op jaagt. Het is een prachtig verhaal! In dit verband wordt ook de ontdekker Ernest Shackleton herdacht, wiens schip 'Endurance' overigens kortgeleden onder het ijs gevonden werd, het schip van die wereldbekende en sportieve ontdekkingsreiziger, die in zijn doel mislukte, maar wel de basis legde voor een eerlijke en ook faire benadering van de Zuidpool.

 

Daarna volgt een wonderlijk hoofdstuk over de Amerikaan John Cleves, die in de negentiende eeuw verklaarde, 'dat de aarde vanbinnen hol en bewoonbaar is' (blz.107). Er bestaan volgens Cleves aan de polen twee grote openingen, die de mens naar binnen zuigen of lokken. Dit heeft Cleves zijn hele leven op allerhand manieren en op vele plaatsen beweerd en schrijvers als Edgar Allan Poe en vooral Jules Verne hebben hem serieus genomen en zijn in hun verhalen en romans de holle aarde ingegaan en hebben daarbinnen allerhand interessants beleefd, tot vreugde van hun vele lezers (en lezeressen moeten we er tegenwoordig eraan toevoegen), die deze verhalen verslonden. Ook ik, toen ik nog jong was.

 

Een volgend verhaal voert ons naar Rusland, via Valeri Jakovlevitsj Brjoesov, die als jongen met rode oortjes het reisverslag van Kapitein Bellingshausen naar de Antarctische zeeën (1818-1821) las. En toen begon de kleine Brjoesov te fantaseren en schreef uiteindelijk in 1905 'De republiek van het Zuiderkruis'. Het betrof hierbij een tiranniek bestuurde 'democratie', waar de mensen gelukkig zouden worden, als ze maar luisterden naar de bevelen van boven en deden wat hun gezegd werd. Het lukte echter niet en de republiek ging door sabotage van boven ten onder: 'Een vreselijke orgie van tot wanhoop gebrachte mensen was begonnen' (blz.148). Brjroesov werd kennelijk niet voor niks in Rusland geboren, want het doet me aan iets moderns denken ...

 

  1. DE KERN VAN HET BOEK, AMUNDSEN en SCOTT

Uiteindelijk zijn we aangekomen bij de kern van het boek van Adwin de Kluyver: hoofdstuk 8 ('De Zuidpool - de honden') en hoofdstuk 9 ('Rossijsplateau - de tent'). Het gaat hier over twee alom bekende poolreizigers: de Noor Roald Amundsen en de Brit Robert Falcon Scott, die beiden een paar maanden na elkaar de Zuidpool bereikten, maar de eerste was er het eerst dankzij zijn honden en de laatste was er wat later als tweede en stierf in een felle ijsstorm in een tent, vlak bij het uitgangspunt van zijn expeditie. Wat heb ik met ze meegeleefd, mijn hele leven lang.

 

Amundsen was een autoritaire en voor zijn medelotgenoten tamelijk gesloten en onaangename leider, die zijn honden tijdens de reis bewust, doordacht en systematisch opofferde om uiteindelijk als eerste de Zuidpool te bereiken. Hij keerde behouden terug naar het expeditieschip de Fram. Amundsen was inderdaad een koele man, die zijn expeditie streng en perfect voorbereid had en toen haast had om de Zuidpool te bereiken. Dat deed hij ook, op 14 december 1911, voor zijn eigen eer vooral, maar ook voor de eer van zijn koning en zijn land. Kortgeleden heb ik op teevee de Noorse film over zijn leven gezien en ook daarin wordt hij voorgesteld als een moeilijke wilspersoon, die koste wat het kost vóór anderen de Zuidpool wilde bereiken. De Noor Fridtjof Nansen was zijn grote voorbeeld, maar hém lukte het niet de pool te bereiken. Hij was het wel die zich hierbij van harte neerlegde en fair de kans aan anderen overliet, wie dat ook waren. Maar Amundsen was niet zo, die wilde de eerste zijn, die haatte min of meer de andere medestrijders. Wat zijn honden betreft: niet voor niks heeft George Curzon, de president van de internationale Royal Geographical Society tot Amundsen gezegd: 'Ik zou graag willen dat we in de uiting van onze bewondering ook de geweldige, goed opgevoede en fascinerende honden eren, de ware vrienden van de mens, zonder wie kapitein Roald Amundsen de Zuidpool nooit zou hebben bereikt.' (blz 185). Amundsen heeft deze belediging nooit vergeten, jammer, maar er stak een kern van waarheid in. Hij was wel de overwinnaar geweest, maar ten koste van zijn honden.

 

De directe concurrent toen van Amundsen daarentegen, Robert Falcon Scott, had een heel ander karakter. Hij was een voortreffelijk leider, ook wel autoritair, maar dan in de positieve zin van het woord, en ... hij was door en door een Britse gentleman, die volkomen correct, eerlijk en op zijn manier 'democratisch' omging met zijn reisgenoten, bevriend of niet. Hij was begrijpend en luisterend, en pas daarna beslissend. Door zijn karakter en zijn voorzichtige en verantwoorde manier van leiden werd hij gerespecteerd door eenieder. Alle vijf expeditieleden zijn toen in het ijs omgekomen. Scott was na veel pech en een moeizame reis wel in januari 1912 op de Zuidpool aangekomen, maar als tweede, een dikke maand na Amundsen, Dat was uitermate teleurstellend en hij voelde zich als een verliezer. Tijdens de terugweg bleef het maar stormen en sneeuwen en vlak voor het beginpunt van zijn expeditie moesten ze vanwege het barre weer in hun tent bescherming zoeken tegen sneeuwstorm en kou. Daar zijn de drie overgeblevenen (twee waren al vroeger gestorven) bevroren en pas november 1912 gevonden door een reddingsteam. Het verhaal over die vondst van de kameraden in de tent en hun begrafenis in sneeuw en ijs is diep ontroerend en de herdenking erna van die helden in Groot-Brittannië was geweldig en imponerend: dit was een daad van grote dapperheid, een voorbeeld voor de jeugd en iedereen in het land. Het was een daad om trots op te zijn! Robert Scott werd zeker niet vergeten en werd diep geëerd door iedereen in Engeland, van hoog tot laag, terecht en echt Brits, met de eer van de natie voorop. Het afscheid was geweldig, zijn testamentische afscheid vanuit de tent, vlak voor zijn dood was indrukwekkend. De woorden van Tennyson op hun antarctisch graf was eerlijk: Scott had zijn leven opgeofferd, 'Om te streven, te zoeken, te vinden, en niet toe te geven.' (blz. 203). Het Britse volk is deze held van de Zuidpool nooit meer vergeten.

 

  1. HET NASPEL

Het daaropvolgende hoofdstuk gaat over de bekende en alom beroemde inwoners van de Antarctica, de pinguïns. Het bovenschrift bij dit verhaal luidt: 'Kaap Adare - een mensje'. Vrij vertaald zou ik willen zeggen, wat Adwin de Kluyver hier bedoelt: de hoofdstad van de pinguïns als inwoners van het zuidpoolgebied was het Antarctische schiereiland bij kaap Adare. En verder: de pinguïns waren geen kuise engelen, maar leefde gewoon, zoals wij mensen, met hun goede en kwade kanten in hun doen en laten. Geen verheven engelen dus. Gelukkig maar, zouden wij nu zeggen. Het gaat hier over een onderzoeker, de Brit George Murray. Die vond de resultaten van zijn onderzoek naar het doen en laten van de pinguïns gedeeltelijk zo brisant, namelijk het deel, dat over het seksuele leven van deze vogels gaat, dat hij dat in de preutse tijd van toen (in 1912, hij was overigens meegegaan met een expeditie van kapitein Scott) niet zomaar zwart op wit direct kon zeggen. Dit verhaal bleef dus lang geheim en werd pas veel later uitgegeven. Want de pinguïns konden er wat van hoor, ze waren vrij en gewiekst in hun seksuele doen en laten, ze waren zeker niet kuis en monogaam, maar leefden er schijnbaar maar op los. Wat ze gelijk hadden. Maar dit alles was toentertijd een streng taboe! Dus Murray mocht (of wilde) het verslag ervan niet publiceren. Zijn onderzoek en de resultaten ervan waren wel streng wetenschappelijk, duidelijk en precies, daar wilde hij omwille van zijn lezerspubliek niet omheen draaien. Maar uitgeven mocht of wilde hij het lang niet. Victoriaans noemen ze dat!

 

Het daarop volgende hoofdstuk gaat over een wrede walvisjacht, die ter plekke getekend en later geschilderd en in een jeugdroman beschreven werd: Willem van der Does, Storm, IJs en Walvisschen (1947). De avontuurlijke reis zelf heeft hij in 1923 op de walvisvaarder Sir James Clark Ross vanuit Discovery Inlet gemaakt. Het is echt een geweldig verhaal, indrukwekkend maar toch ook griezelig realistisch en van het standpunt van de walvis uit wreed en meedogenloos. En dat om de levertraan, die wij thuis bijvoorbeeld na de oorlog te slikken kregen. In een suikerklontje gedruppeld! Maar toch vies voor kinderen, maar ja ... in tijd van schaarste noodzakelijk voor de gezondheid.

 

Dan volgen er nog twee hoofdstukken, waarover ik hier kort wil zijn: hoofdstuk 11, 'Neuschwabenland - een swastika' en hoofdstuk 12 'Stoningtonland - een vrouw'.

Niet dat deze stukken slecht geschreven zijn, daar niet van. Maar ze boeiden me niet erg.

 

Het Nazi-Duitsland wilde tenslotte ook meedoen met de race om het zuidpoolgebied. Uiteraard! Hermann Goering in de eerste plaats, maar ook Adolf Hitler. Ze wilden hun claim op een gedeelte van de zuidpoolkoek duidelijk maken. Ze wierpen vanuit de lucht in een gedeelte van het gebied swastika's, hakenkruisvlaggen. Vanuit een vliegtuig prikten ze dus die vlaggen in het ijs vast en bezetten zo het gebied, een soort spel als landjepik. Het lukte echter eind jaren dertig maar gedeeltelijk, omdat in Europa de oorlog uitbrak en de heren nazi's andere zaken te doen hadden dan te spelen met prikvlaggetjes.

 

Hoofdstuk 12 zie ik meer als een excuus van de auteur, omdat er in zijn boek tot nu toe alleen maar over mannen werd gesproken, alsof de Antarctica alleen maar interessant was voor mannen en minder voor vrouwen. Maar okay, toen nam een Amerikaan zijn vrouw mee op reis, ze leefde met de manschappen mee en zorgde als moeder voor hen, een jaar lang. De chef van de groep had zijn vrouw als secretaresse ook mee, maar de dames konden het niet zo goed met elkaar vinden. De vrouw vond het verder best wel interessant, maar werd zwanger, en dat past natuurlijk niet op zo'n reis. Ze gingen terug naar huis en leefden nog lang en gelukkig. Bij zo'n verhaal heb ik zo mijn bedenkingen. De rol van man en vrouw bijvoorbeeld. Maar goed. Of de Antarctica nu meer mannelijk dan vrouwelijk is, waag ik verder niet te beoordelen, maar het ontdekken ervan is misschien meer iets geweest voor sterke en moedige mannen dan voor gelijkgestemde vrouwen. En waarom ook niet? Man en vrouw zijn niet gelijk gebouwd, ze hoeven niet hetzelfde te doen, maar hebben uiteraard wel als mens gelijke rechten.

 

Afsluitend vertelt het boek over 'Apollo 17 - een bovenkant'. Een goede afsluiting van het boek dat kan en moet ik wel oprecht zeggen. Want Antarctica is zo groot en omvattend, dat het als geheel nauwelijks een rol gespeeld heeft in de verhalen erover, dus ook niet bij de expedities naar de Zuidpool. Het geheel zagen voor het eerst geoloog Jack Schmitt en zijn collega's (Gene en Ron), en wel vanuit de capsule van de Apollo 17 tijdens een reis van 12 dagen naar de maan in 1972. De bemanning van drie heeft toen met een ideale Hasselblad-camera veel foto's gemaakt en één ervan, de 'blauwe knikker', onze aarde met de Antarctica rond de Zuidpool, glanzend wit in het zonnetje, is wereldberoemd geworden. En dat terecht, want het is een magistrale foto, waarop het zuidpoolgebied als geheel naar voren treedt en zich ongelofelijk indrukwekkend aan ons presenteert. Een perfectere afsluiting van een boeiend boek van Adwin de Kluyver kan ik mij niet denken. Met dank, Adwin!

 

Peter Starmans

 

 


ANNE FRANK en anderen

ANNE FRANK en anderen

 

Een tijdje geleden zag ik in de boekhandel opeens een boek liggen, wat mijn aandacht vroeg. Het was een Fins boek, maar door de titel viel het me op. Het was een nieuw boek van Anna-Leena Perämäki, die door haar dissertatie over o.a. Anne Frank, aan de universiteit van Turku in 2020, me al opgevallen was. De titel van het boek luidt: ‘Anne Frank ja hänen kohtalosisarensa’ (2022; ‘Anne Frank en haar lotgenotes’). Het boek is geen vertaling, maar een oorspronkelijk werk in het Fins, en gaat over de lotgevallen van vijf jonge, joodse vrouwen, eind jaren dertig en tijdens de tweede wereldoorlog. Het boek bevat min of meer uitgebreide citaten uit de dagboeken van deze vrouwen, geplaatst in de tijd en de wereld rondom hen, en wel lokaal gezien in Amsterdam en Parijs. En het boek is qua taal voor ons, als we de Finse taal min of meer beheersen, heel goed leesbaar en vlot geschreven. Ik zou in dit artikel vooral dit boek zelf willen bespreken en verder kort wat willen vertellen over mogelijke verdiepende literatuur eromheen, wat de berichten uit dit boek nader illustreert. Het boek is met name boeiend en bovendien voor ons, Nederlandse lezers, gedeeltelijk nieuw, omdat het ons bekende dagboek van Anne Frank, het Achterhuis, hier niet op zich staat maar vergeleken wordt met dagboeken van andere jongere of oudere Jodinnen, die de Duitse bezetting en de wereldoorlog in Frankrijk (vooral in Parijs) en in Nederland (vooral in Amsterdam en Den Haag/Eindhoven) meegemaakt hebben en erover in hun dagboeken schreven.

 

De twee bekendste en uitgebreidste dagboeken zijn geschreven door de ons bekende Anne Frank en door de Franse Hélène Berr. Ook boeiend zijn de lotgevallen van de Weense Elisabeth Kaufmann, die met haar familie in de jaren dertig gevlucht was voor de nazistische bedreiging van haar vaderland Oostenrijk en die met vader, moeder en zus in Parijs terecht gekomen was. De andere twee kortere dagboeken betreffen een Parijse Jodin, Isabelle Jesion, en verder een Haagse jodin Anita Meyer, die uiteindelijk vanuit Den Haag via Amsterdam als onderduikster in een dorp in de buurt van Eindhoven terecht kwam, en daar eind 1944 bevrijd werd door de geallieerden.

 

De eerste jodin, die in dit boek over Anne Frank aan bod komt, is Elisabeth Kaufmann, geboren in 1924, zij was dus rond vijf jaar ouder dan Anne, die toch wel de kern van het boek in beslag is blijven nemen. Elisabeth is een dochter van rijke, in Oostenrijk volledig ingeburgerde joodse ouders, die voor de boze dreiging van Hitler Wenen hebben verlaten en naar Parijs zijn gegaan, waar ze het uiteraard als emigranten een stuk minder hadden dan thuis in hun grote en rijke herenhuis in Wenen. Toen de Duitsers in 1940 ook Frankrijk en vooral Parijs naderden, vluchtten Elisabeth en haar wat zieke moeder naar het toen nog vrije Zuid-Frankrijk. Het lukte haar en haar moeder naar de USA te emigreren en daar is Elisabeth op oudere leeftijd gestorven. Het opvallende bij dit gezin was, dat ze wat religieuze praktijk betreft nauwelijks nog joods waren, maar dat ze zich vooral bedreigd voelden, omdat ze tot het Joodse ras behoorden, zoals Hitler het ook uitdrukkelijk en nogal grof en beledigend zei en schreef en het ook zo bedoelde. Dus trauma’s zal Elisabeth er zeker aan over hebben gehouden, temeer waarschijnlijk achteraf gezien, daar haar broer tijdens de oorlog omgekomen is.

 

De tweede jodin, die in het boek aan bod komt, is Isabelle Jesion, een Parijse vrouw, geboren in 1926. De aantekeningen in haar dagboek zijn eigenlijk herinneringen uit de jaren 1941 tot 1944, vooral die van het door de Duitsers bezette Parijs. Hierbij vallen in dit geval de normale puberteit en de Duitse dreiging en bezetting van Parijs op als min of meer verwerkte gegevens. Het wordt hier in dit boek vooral goed en beeldend beschreven, hoe negatief de uitwerking van het Duitse bevel was, dat de joden een Jodenster tot hun schande en ter onderscheiding van andere rassen moesten dragen. Isabelles ouders werden in 1942 tijdens een grote Duitse razzia weggevoerd en later vermoord in een Duits concentratiekamp, wat uiteraard diepe wonden heeft achtergelaten. Ik denk hierbij bijvoorbeeld vooral ook aan de bekende Nederlandse schrijfster Marga Minco, het bittere kruid. Isabelle Jesion is later in 1947, dus na de oorlog, naar Israël getrokken en is daar op vrij jonge leeftijd in 1971 aan kanker gestorven.

 

De derde jodin, die in het boek over Anne Frank aan bod komt, is Hélène Berr. Berr is door haar uitgebreide, goed geschreven (en in het Nederlands en Fins vertaalde) dagboek ook in Nederland en Finland terecht bekend geworden. Hélène is geboren in 1921, dus was een jaar of acht ouder dan Anne. Dat betekent wel, dat een heel andere, bijna volwassen vrouw aan het woord is, een Franse jodin, die in Parijs woont en aan de Sorbonne Engelse taal en literatuur studeerde. Ze begint haar dagboek voor haar tweede verloofde, Jean, die uiteindelijk via Zuid-Frankrijk als anti-Duitse activist wegtrekt naar Engeland om met De Gaulle tegen de Duitsers te vechten. Ze mist hem erg en wil via haar dagboek hem een actueel beeld geven van haar situatie toen als jodin in het bezette Parijs. Ze eindigt haar dagboek, zoals duidelijk, plotseling in 1944 (de herhaalde woorden ‘horror, horror, horror’ vormen de laatste woorden!), toen ze bij een razia thuis werd ingerekend en via Auschwitz uiteindelijk in Bergen-Belsen belandt. Zoals Anne en Margot Frank ook.

De ouders van Hélène overleefden Auschwitz niet, al werd haar vader eerst gearresteerd en toen vrijgelaten, maar later met zijn vrouw opnieuw ingerekend en op transport gezet, uiteindelijk naar Auschwitz. Waar ze de dood gevonden hebben. Het mooie van deze jonge, actieve en sociale vrouw Hélène Berr is wel, dat ze zoveel mogelijk voor haar ouders, voor haar jongere broer en haar zussen doet, om hen te beschermen en geestelijk te ondersteunen in deze anti-semitische tijdsperiode. En naast haar studie, haar werk en haar familiaire zorgen is ze ook nog uitermate actief via een Frans-joodse organisatie (ik vergelijk dit wel met de activiteit van de Amsterdamse Joodse Raad), door als vrijwillige maatschappelijk werkster veel werk te verzetten voor joodse weeskinderen, die door hun joodse verzorgsters geprobeerd werden geestelijk en lichamelijk op te vangen en te troosten, omdat hun ouders heel vaak door de Duitsers naar concentratiekampen overgebracht werden of waren. Een mooi, maar ook heel triest en vaak uiterst onbevredigend werk. Uiteindelijk is Hélène vlak voor de bevrijding door de Engelsen van Bergen-Belsen aldaar door uitputting gestorven, jammer genoeg bij een appèl waar ze in elkaar zakte en doodgeslagen werd door een Duitse bewaker. Dit stervenslot in het intrieste, overvolle en barbaarse concentratiekamp Bergen-Belsen hadden, door ziekte en ondervoeding verzwakt, kort ervoor ook Margot en Anne Frank ondergaan.

 

De vierde jodin, een jong joods meisje, dat in het achterhuis opgroeit tot jonge vrouw, is de internationaal bekende Anne Frank (samen met haar zus Margot, met haar vader Otto en haar moeder Edith en de andere vier onderduikers, die meer dan twee jaar lang ondergedoken zaten in het Achterhuis aan de Prinsengracht in Amsterdam. Het verhaal van deze families is zo bekend, dat ik er hier nu het zwijgen toe doe. Maar toch … door de indringende stijl van Anna-Leena Perämäki was het ook nu nog zó belangwekkend, dat ik meteen het dagboek zelf weer ben gaan lezen. Wat is dat toch vlot geschreven, dat dagboek, kritisch en mooi, en in de tweede door Anne zelf begonnen versie bedoeld als een later uit te geven boek, om het nageslacht te laten meeleven met het lot van een kleine joodse groep, lang ondergedoken en bedreigd tijdens de bezetting van Nederland en Amsterdam in de wereldoorlog. Met alle concrete gevolgen van dien. Overigens heeft ook Hélène Berr haar goed geschreven dagboek voor haar verloofde Jean bedoeld om in de toekomst uitgegeven te worden, ook om deze beroerde tijd in het bezette Parijs bij latere generaties niet te doen vergeten. Goed zo! Vele andere dagboeken zijn alleen maar geschreven, om begrijpelijkerwijze met zichzelf klaar te komen in zulke beroerde tijden. Overigens zaten in het Achterhuis wel een groep van acht door Hitler en de Duitsers gehate en achtervolgde rasjoden ondergedoken, dus jarenlang gevangen, maar opvallend bij hen speelt de joodse religie toch een belangrijke rol, zeker bij de familie Frank.

 

De vijfde jonge joodse vrouw, die in dit boek aan het woord komt, is de in 1929 geboren Anita Meyer, die ons weliswaar geen beroemd dagboek heeft nagelaten, maar wel wat persoonlijke aantekeningen, die aanvullend een heel ander beeld geven van een Haagse joodse familie, die via het voor joden levensgevaarlijke Amsterdam hun dochter Anita naar een dorp in de buurt van Eindhoven hebben laten gaan, waar ze ondergedoken, maar in relatief grote vrijheid in een boerengezin opgroeit, en (zoals al gezegd) de bevrijding in 1944 door de geallieerden meemaakt en in leven is gebleven. Maar ja, haar lot was toch wel hard, ze was in beslissende jaren van haar leven gescheiden van haar ouders en familie en werd met het zuiden van Nederland eerder dan Amsterdam bevrijd. Maar uitzonderlijk werd ze wel met haar ouders en zus herenigd na de oorlog, wat bij de andere jonge vrouwen vaak niet het geval was, omdat zij zelf de oorlog niet overleefden.

 

Het is wel boeiend via vijf goed getekende portretten (met de schildering van de achtergrond erbij) een wat breder beeld te krijgen van de impact van de maatregelen, die in de oorlogsperiode geldend waren voor joden. Maar niet alleen voor hen, want ook voor het bezette volk, het Franse en het Nederlandse, en bijvoorbeeld voor de mannelijke bevolking, die werd gedwongen voor de Duitsers te werken. Alleen al daarom is dit boek van Perämäki waardevol en wordt hopelijk ook eens in het Nederlands vertaald. Verder is het contrast tussen de Duitse bezetting in het Amsterdam en het Parijs van toen zeker niet een alledaags thema in de oorlogsliteratuur. En juist daarom een goede aanvulling van ons weten over deze tijd. En bovendien bleef ik met de vraag van ‘Wat erna?’ wel zitten. Gelukkig heb ik in mijn bibliotheek twee boeken gevonden, die me verder geholpen hebben en vragen hielpen beantwoorden, die naar boven kwamen.

 

Als eerste wil ik noemen de biografie van Otto Frank, de vader van Margot en Anne, van de hand van Carol Ann Lee, die over het thema Anne Frank meerdere boeken heeft geschreven. Ze zijn uitgebreid gedocumenteerd en zeer lezenswaard en geven, bijvoorbeeld in deze genoemde biografie over het verborgen leven van Otto Frank een duidelijk beeld van de vader Otto Frank, van zijn gezin in Frankfurt, in Amsterdam en in het Achterhuis. En uiteindelijk van het leven van Otto Frank na de arrestatie van de acht onderduikers in augustus 1944, hun verblijf in Westerbork en de treinreis naar Auschwitz en voorts de dood van Edith, Peter, Anne en Margot in Auschwitz en Bergen-Belsen. Meestal jammer genoeg vergeten door het dagboek zelf over het verblijf in het Achterhuis (1942-1944), wat uiteindelijk wereldberoemd werd. Ook bijvoorbeeld Miep Giess zou hier met haar herinneringen genoemd kunnen worden.

 

Verder wilde ik een heel ander boek naar voren halen, het boek van Anita Lasker-Wallfisch, de celliste van Auschwitz, die uitgebreid schrijft over haar verblijf in Breslau, later in Auschwitz, maar vooral ook over haar verblijf in het concentratiekamp Bergen-Belsen, waar Anita en haar zus Renate uiteindelijk bevrijd werden door de Engelsen en waar Anita een tijdlang erna als tolk en getuige de Engelsen en de geallieerden hielp, het kamp Bergen-Belsen ‘op te ruimen’, te begrijpen dus om het als barbaars te kunnen veroordelen; en uiteindelijk was Anita als belangrijke getuige in het proces tegen de Duitse bewaking van dit kamp aanwezig, om mee te helpen, de ware en vreselijke gebeurtenissen in dit kamp te klaren en de daders ervan te bestraffen. Anita was zowel getuige van het ellendige kampleven zelf en van de bevrijding van Bergen-Belsen en het meehelpen de ellende te lenigen van deze plaats van onheil. Deze gegevens sluiten het leven van Hélène Berr, en tevens van Margot en Anne Frank af. Zo is de kern van het verhaal een af verhaal geworden, met een begin en een einde.

 

Peter Starmans

 

 

 

 

 

 

 


ACTUALITEITEN in het NEDERLANDS, vergeleken met het FINS

De laatste jaren is er in Nederland en Vlaanderen een talige discussie op gang gekomen, die heel goed gespiegeld kan worden aan feiten van de Finse taal. Het gaat bijvoorbeeld om de persoonlijke voornaamwoorden hij/zij, verder over het gender (= sekse) bij titels of beroepsnamen en tenslotte ging het tussendoor ook over de uitspraak van het Fins, vergeleken met die van het Nederlands. Over de eerste twee zaken wilde ik nu het een en ander zeggen. Over het derde misschien een volgend keer.

 

Beginnen we met een vrij uitvoerig citaat uit de laatste ‘Onze Taal’ (van september, nummer 8/2022) van de hand van de redactie met als kopje ‘Nieuwe adviezen over genderbewust taalgebruik’: ”Hoe zorg je ervoor dat je een tekst schrijft waarin je niemand uitsluit op basis van gender? Hoe verwijs je naar iemand die non-binair is? Noem je een vrouw die voor de klas staat een ‘leraar’, een ‘lerares’ of een ‘leerkracht’? Het is slechts een greep uit de vele vragen die de laatste jaren steeds vaker gesteld werden aan de taaladviesdiensten in Nederland en Vlaanderen …”.

Bij de allerlaatste zin kan ik alleen maar positief zeggen, dat in ieder geval in taalkringen steeds meer aandacht ook uitgaat naar de Vlaamse taal en cultuur. Nederland wordt langzaamaan weer de Nederlanden, Nederland samen met Vlaanderen. Fijn zo!

Maar de eerste twee door mij bedoelde thema’s staan in de geciteerde tekst duidelijk geformuleerd: 1) het gendergebruik in de taal en 2) de titulatuur, hoe je dus iemand wat betreft zijn/haar taak kunt benoemen. Over de uitspraak van de beide talen wordt hier verder nog niets gezegd, dat is bij wijze van spreken dus van mij uit gezien een toetje na de maaltijd.

 

  1. ‘Binair’ en ‘non-binair’. Hij/zij en …?

 

Bij ‘binair’ vind-je uitvoerig (via het internet), en wel uit maar liefst 14 verschillende woordenboeken, het woord binair als volgt gepreciseerd: het is vooral computertaal rond de 1 en de 0. Of in Mijn Woordenboek, voornamelijk voor scholieren bedoeld en gemaakt, staat puntgewijs onder het woord ‘binair’: ”1) Computerterminologie 2) Dubbel 3) Muziekterm 4) Paarsgewijze 5) Tweedelig 6) Tweeledig 7) Tweetalig 8) Tweetallig 9) Tweetallig rekenstelsel 10) Tweetallig rekenstelsel bestaande uit 1 en 0 11) Tweevoud 12) Tweevoudig.” Een mond vol dus als antwoord op ‘binair’! Bijna zoals de twaalf apostelen, maar toch … één ding is duidelijk: het gaat uitsluitend over twee ietsen, 1 en 0, punt uit! Mijn Prisma-woordenboek zegt: ”tweedelig, tot een tweetalig stelsel behorend”. In een Vlaamse muziekencyclopedie staat: ”tweeledig. Meestal gebruikt als aanduiding van een tweedelige maatsoort”. In een heraldisch woordenboek vinden we: ”Tweeledig: nacht/dag, aan/uit, man/vrouw”. Dat is nu wel voldoende, want uiteindelijk vinden we als voorbeeld de twee ietsen geconcretiseerd als man/vrouw! Het gaat klaarblijkelijk tegenwoordig vooral om deze twee tegenover elkaar gestelde eenheden.

Bij ‘non-binair’ (ook soms wel ‘niet-binair’) (= transgender) volgt echter een verrassend ander soort verklaring of verduidelijking: ”zich noch als (volledig) man noch als (volledig) vrouw identificerend”. Hier is misschien een verder citaat uit ‘Onze Taal’ verhelderend: ”Genderbewust taalgebruik is taalgebruik ‘waarin zowel vrouwen, mannen als non-binaire personen zich kunnen herkennen, waarin niemand uitgesloten wordt, en waarin niet één gender of sekse dominant is’, zo vat het persbericht het samen.”. Dus niet slechts twee soorten personen, man of vrouw, maar meerdere soorten personen, niet zonder meer man of niet zonder meer vrouw, oftewel transgender, anders en evenveel waard in ieder geval als man of vrouw, dus als hetero’s! Het Prisma-woordenboek formuleert ’transgenderist’ als volgt: ”iemand die zich man en vrouw tegelijk voelt”. Dus niet zonder meer een homofiel of lesbofiel iemand.

 

En hier zijn we nu bij het talige probleem van tegenwoordig: vooral stoort, dat de persoonlijke voornaamwoorden ‘hij/zij’ eventueel andere persoonlijke pronomina, minder mannelijk of minder vrouwelijk, uitsluiten. Andere personen, of dat nu homoseksuelen dus transgender zijn, blijven dus in de taal naast de benoemde heteroseksuelen dus eigenlijk onbenoemd; en dat in een moderne wereld, waar de mensen steeds meer weten, dat er behalve het gender ‘man’ of ‘vrouw’ vele reële varianten bestaan, die ook hun rechten hebben en talig benoemd willen worden. Logisch dat zij die homoseksuele rechten, of lesboseksuele rechten, of transgenderrechten voor zichzelf opeisen.

En jawel hoor, in de Zweedse taal hebben de taaldeskundigen misschien een oplossing voor dit probleem gevonden: de officiële Zweedse taaladviesdiensten raden al enige tijd aan, niet meer ‘han’/’hon’ (= hij/zij) uitsluitend te gebruiken, maar het algemenere ‘hen’ of eenvoudigweg (en beter) ‘die’! Of dat ‘hen’ in de Zweedse schrijf- of spreektaal al veel navolging gevonden heeft, weet ik verder niet, maar toch is het een al vaker nagevolgde officiële aanbeveling van bevoegde Zweedse taalkundigen geworden. En waarom ook niet? Het past namelijk goed wat klank en vorm betreft in het Zweedse taalsysteem! En waarom in het Nederlands of Vlaams dan niet? Daar wordt fel over gediscussieerd, want het beantwoorden van die vraag is nog steeds niet zonder meer duidelijk. ‘Hen’ past eigenlijk niet en schept alleen maar talige verwarring! Hij of zij of hen zegt, dat bekt in het Nederlands niet goed en is (en blijft?) vreemd. Daar gaat het toch om. Om het maar heel cru te zeggen: dat lust het Nederlandse volk, de Nederlandse mensen, waarschijnlijk niet, ook niet degene personen, die het woordje ‘hen’ hier betreft.

 

Overigens wijzen maar weinig Nederlandse taaldeskundigen op het feit, dat dat Zweedse ‘hen’ in dit geval vrijwel zeker haar oorsprong heeft in de Finse taal, waarin ‘hän’ al eeuwenlang het gewone persoonlijke voornaamwoord is, neutraal en gendervrij, slaande op man, vrouw of wat dan ook voor een persoon. En … de Zweden hebben toch honderden jaren lang over de achterprovincie Finland geheerst en Zweeds is nog steeds de officiële tweede taal van Finland, al is de sterkte en kracht ervan steeds minder aan het worden. Die eeuwenlang over Finland heersende Zweedstaligen zullen gegarandeerd ook normaal talig contact hebben gehad met de hen omringende Finstaligen, zodat de Rijks-Zweden via hun bondgenoten in Finland heel goed op het idee konden komen, een derde persoonlijk voornaamwoord ‘hän’ in hun rijkstaal over te nemen: ‘hän’ wordt dan op z’n Zweeds geschreven als ‘hen’. Oké, waarom ook niet.

Maar … in het Nederlands is ‘hen’ voor ‘hij/zij’ toch nogal verwarrend en dus niet zonder meer in deze vorm gelukkig gekozen, andere mogelijkheden zijn er vele voorgesteld maar het echt passende woord is nog niet gevonden en het is maar de vraag, of zoiets als ‘hij/zij’ in de Nederlandse algemene taal (onze volkstaal) zo maar vervangen of aangevuld kan of wil worden. Dat proces duurt lang, misschien wel eeuwen! Daarin is het veranderen van algemene taal toch wel conservatief, de meeste mensen zijn toch blij met wat ze hebben en ze houden daaraan vast en … een voorstel van boven, door taaldeskundigen, wordt door de normale doorsneeburger geaccepteerd of niet, langzaam (maar zeker) of niet. Tot nu toe nog niet, maar ik ben geen profeet. Misschien wordt er een goed en acceptabel transgenderwoord voor gevonden en ingeburgerd, maar voorlopig is het nog niet zo ver!

 

  1. Titels en beroepsnamen

 

Iets wat hiermee samenhangt is de titelgeving of beroepsnamen van mensen om ons heen. Daarover is heel wat te zeggen!

Een man kan een hoge titel hebben, een vrouw ook. Koningin Elisabeth II is gestorven en werd opgevolgd door Koning Karel III; Koningin Beatrix is opgevolgd door Koning Willem-Alexander. Zulke eenmalige en hoge titels kent de Finse taal natuurlijk ook: ‘Kuningatar Elisabeth ja kuningas Charles; kuningas Willem Alexander ja kuningatar Maxima.’ Datzelfde geldt voor van oudsher geheiligde titels zoals: ‘hertog/in, hertua/tar; graaf/gravin, kreivi/tär’, maar dan is de eensgezindheid min of meer op.

Want vrijwel alle titels in Finland hebben maar één talige vorm, of dat nou de president/presidente (= ‘presidentti’) is of de rector/rectrice (= ‘rehtori’) van de school is.

Mannelijke en vrouwelijke vormen zijn overigens talig in principe wel mogelijk, maar ze zijn in de loop van de tijd in het Fins weggesleten of ‘ontwaard’, zodat de Finse man en vrouw zich tevreden moeten stellen met maar één vorm, de traditioneel ‘mannelijke’ vorm, maar niet meer mannelijk als zodanig aangevoeld. Directeur/directrice (= ‘johtaja’), dus het betreft een man of vrouw: ‘johtajatar’ zou wel mogelijk zijn, maar klinkt min of meer ouderwets, belachelijk of heel erg officieel; de buur, buurman of buurvrouw, is gewoon ‘naapuri’, of man of vrouw: ‘naapuritar’ zou nauwelijks nog geaccepteerd kunnen worden. Dat betekent echter niet, dat vrouwen in Finland niet geëmancipeerd zijn of zich altijd maar aan de mannen moeten aanpassen of achter hen aan moeten lopen. Dat doen ze hier zeker niet. Het tegendeel zou in Finland zelfs wel eens waar kunnen zijn! Maar het betekent wel, dat vrouwen een talig ingeburgerde beroepsnaam (in de oorspronkelijk ‘mannelijke’ vorm) zonder protest als gewoon en gelijkberechtigd aanvaarden, er dus wat betreft de innerlijke gevoelswaarde niet de minste moeite mee hebben zo’n benaming of betiteling als normaal en passend te accepteren.

Een ‘opettaja’ is een leraar/lerares, een man of een vrouw, oké wel, maar is de sekse wel zo belangrijk als die mens, de persoon in kwestie (of man of vrouw), geschikt is voor zijn/haar vak en het goed doet? Een ‘sihteeri’ is gewoon de secretaresse van de directeur of de secretaris van de ambassade. Punt uit. Zij of hij doet haar/zijn werk goed en wordt er (min of meer goed) voor betaald. Ieder doet zijn/haar werk (= ‘hänen työ’, maar één talige vorm!)), als man of als vrouw. En of daar eventueel een transgender persoon werkt, doet talig helemaal niets ter zake.

 

Is het nu zo belangrijk of een kunstenaar/kunstenares (= ’taitelija’) een man of een vrouw is of iemand anders? Ze worden hopelijk geaccepteerd zoals ze zijn. Datzelfde geldt voor pianist/e, schilder/es (= ‘pianisti’, ‘maalari’) en ga zo maar door.

Sterker nog: er zijn beroepsnamen, die een nog uitgesprokener ‘mannelijke’ vorm hebben, ‘puhemies’ (voorzitter/voorzitster), ‘esimies’ (chef/fin) ‘puuseppä’ (timmerman/timmervrouw?), ’työmies’ (arbeider/arbeidster). De Finse woorden ‘mies’ (= man) en ‘seppä’ (= smid) zouden eventueel beledigend kunnen zijn, maar zijn het niet! De voorzitter/voorzitster (= ‘puhemies’) van het Finse parlement was vaker (en dat jarenlang en goed) een vrouw, maar ik kan me niet herinneren, dat iemand zich over dit algemeen gebruikte ‘mannelijke’ woord ook maar enigszins druk heeft gemaakt. Misschien wel in humor of satire, maar zeker niet serieus. Maar ja, de gevoeligheid van het Nederlandse en het Finse volk voor benamingen ligt in onze landen talig nu eenmaal anders. En dat is historisch zo gegroeid. En er bestaan ook talen, waar het mannelijke of vrouwelijke in ‘waarde’ nog sterker of beter gezegd anders benadrukt wordt dan in het Nederlands of het Fins.

Dus het is maar de vraag, of zoiets op korte termijn wel veranderd kan worden of zich als vanzelf in de loop van de tijd verandert (of niet). Sanna Marin is een internationaal opvallende jonge vrouw, en zij is de Finse ‘pääministeri’ (= premier). Maar misschien loopt het Nederlands hier parallel met het Fins, want wat zou de vrouwelijke vorm van premier kunnen zijn? Première? Nee toch!

 

Laten we het dit keer maar hierbij laten. Wellicht een volgende keer verder, bijvoorbeeld over de uitspraak van het Nederlands en het Fins.

 

Peter Starmans


NEDERLAND en FINLAND

NEDERLAND en FINLAND, mei 2022

 

Omdat ik (met vrouw uiteraard) begin mei naar Nederland wilde gaan om mijn familie aldaar eindelijk eens na meer dan twee jaar weer te zien , moest ik de o zo mooie, prille en uiterst voorzichtig beginnende lente in Kerava met zijn alom bekende prachtige wilde-kersenbloesem de hele stad door achter me laten; om dan na twee weken weggeweest te zijn te moeten constateren, dat ook hier de lente al zomer begint te worden; dus vooral fris groen overal rondom ons heen en veel bloesem al uitgebloeid is (behalve dan uiteraard de ook frisse appelbloesem, de fraaie rododendrons en de kleurrijke sering).

 

Toen we van Seutula wegvlogen, heb ik me oprecht voorgenomen, deze twee weken in Nederland eens goed op te letten, om te kijken, of het anders geworden is en of de eventuele verschillen met Finland groter of kleiner geworden zijn. Dat is een interessante kwestie en ik hoop dat ik met mijn opmerkingen hieronder bij de lezer(es) iets aanraak, wat zij ook wel gezien hebben of waarmee ze het eventueel met me niet eens zijn, want een discussie erover zou zonder meer interessant kunnen zijn. Het gaat hier dus in hoofdzaak over een vergelijking tussen twee landen, maar met de opmerking erbij, dat ik in twee weken alleen maar iets (en zeker niet alles) van Nederland gezien heb en dat ik al lang in Finland in het zuiden woon, dus daarom ook veel van elders niet genoteerd kan hebben. Maar goed.

 

We werden op Schiphol afgehaald door mijn zwager, die ons meteen voorstelde, binnendoor naar Huissen te rijden, en niet over de snelweg, omdat die zo saai is en maar weinig van Nederland in de lente laat zien. Akkoord dus, al duurt de rit dan wat langer. Wel zo gezellig!

 

Opvallend is dat het groen nu in Nederland veel voller is dan het prille en doorzichtige lentegroen van Finland, maar dat is logisch, want Finland loopt wat dit betreft jaar in jaar uit wat achter! Opvallend is ook het ontbreken van echte bossen, al staan er overal langs de weg bomen, vooral loofbomen wel te verstaan, weinig berken of knotwilgen, die staan in Nederland elders, maar wel veel eiken, beuken, esdoorns, wilgen en populieren. Die heb je gedeeltelijk ook uiteraard in Finland, vooral in het zuiden, maar niet zo massaal, zo hoog en overweldigend door kracht. Langs de binnenwegen vaak zelfs aan beide kanten ervan, de weg omzomend als een oprijlaan naar de verte.

 

De polders zijn diepgroen en door het water ondergronds en bovengronds glinsterend en spiegelend in de zon; daarop zien we dan vaak rustig grazende koeien, schapen of geiten, soms een paar paarden, allemaal buiten in de polder onder de blote hemel, gras etend en verterend. Dit doet me, bij de koeien uiteraard, meteen denken aan de typische Hollandse, o zo smakelijk krachtige kaas, die van de verse melk gemaakt wordt: Old Amsterdam, Maasdammer, echte Goudse kaas en zo. Heerlijk, we hebben er veel van gegeten in deze twee weken.

Langs en dwars door de polders zien we sloten met eenden, ganzen en af en toe zelfs een reiger. Water is er overigens in Nederland echt voldoende, de rivieren van de delta, de Lek, de Rijn, de IJssel, de Waal en de Maas. In hun weidsheid (en vorig jaar zelfs in hun dreiging, daar komen we nog op terug) groots en niet te vergelijken met een rivier als de Vantaa in Zuid-Finland of de heerlijke uitgestrekte Finse meren: ‘Denkend aan Holland zie ik grote rivieren traag door oneindig laagland gaan’ (Marsman). Dat is een waarheid als een koe!

 

We zijn daarom echt tevreden in Huissen aangekomen, een oud stadje ten zuiden van Arnhem aan de Rijn. Als slot van de reis aldaar een vrij nieuw natuurreservaat, plassen, vol met broedende vogels van her en der. In het aangeplante riet. Met in de buurt de Gelderse Poort, de Lingewaard, polders en natuurreservaten vol bloemen, planten, vogels en ander klein gedierte. Iets wat je in heel Finland met zijn weliswaar vele, maar totaal andere natuurreservaten niet tegenkomt. Het verschil tussen Finland en Nederland is wat dit betreft heel groot.

 

Huissen is een heel oud stadje, al uit de Vikingentijd stammend. Het was vaak een speelbal tussen het hertogdom Kleef en dat van Gelderland. Met een eigen status, een eigen taal en een eigen traditie. Het ommuurde stadje heeft een grote rol gespeeld tijdens onze Tachtigjarige Oorlog, het is belegerd, veroverd, verwoest en weer opgebouwd. Telkens maar weer.

In de Tweede Wereldoorlog is Huissen in 1943 gebombardeerd, in de herfst 1944 heeft het een ruime tol moeten betalen bij de bekende slag om Arnhem, rond de mislukte luchtlandingen van de geallieerden (één brug te ver!), zo waarheidsgetrouw mogelijk beschreven door de Britse historicus Antony Beevor (ook in het Fins vertaald).

Als je dus aan Nederland en Finland denkt, is de geschiedenis (ook de moderne) van beide landen zo heel anders verlopen, zodat de mensen die er wonen ook anders geworden zijn, wel anders moeten denken en voelen, jong of oud. Zo vaak per jaar moet ik in onze woonvereniging in Kerava de Finse vlag hijsen vanwege een Finse veteranendag of onafhankelijkheidsdag, terwijl Nederland van zijn kant de viering van de bevrijding van bezetting door Duitsland van 1940 tot 1945 begin mei terecht als volk tezamen groots en waardig viert. Beide gebeurtenissen zijn echt aan beide kanten belangrijk en gedenkwaardig, maar de oorlog erachter was in de twee landen zo anders: de Finse Winteroorlog en de Voortzettingsoorlog met heel veel eigen slachtoffers en een eigen, op Rusland bevochten vrijheid, dat arme Finland, alleen gelaten door de geallieerden; de Nederlandse bezetting van vijf lange jaren, uiteindelijk bevrijd door dezelfde geallieerden, bevrijd van dezelfde Duitsers, die juist tijdens de Voortzettingsoorlog Finland echter wezenlijk gesteund hebben. Moeilijk dit bij elkaar te denken.

De geschiedenis erachter is zo verschillend en dat heeft de mensen die er geboren worden bestempeld en bepaald, ook de jongere generaties. Denk maar aan de verschillende reacties die de oorlog in de Oekraïne in Nederland en Finland oproepen. Gedurende deze twee weken dat we in Nederland waren, in de media prominent aanwezig. Maar genoeg hierover nu. Mijn conclusie hier luidt: de eigen geschiedenis heeft onze twee landen heel anders getroffen en bepaald, en dat maakt een groot verschil, of je dat nu wilt of niet.

 

Wat me wel opviel in deze twee weken is het grote aantal bloemen en planten (heus niet alleen maar tulpen, rozen of meidoorn), en voorts het grote aantal vogels die in mei in Nederland broeden, tjilpen of rondkrijsen, in het overbevolkte Nederland, en toch aan alle kanten en op vele plaatsen. Natuurlijk zijn er in Finland ook bloemen, planten en vogels, dat weet ik heus wel. Maar zo veel minder en andere, de moeite waard om de twee landen eens met elkaar te contrasteren. We waren in de Hortus van de Nijmeegse universiteit, een grote tuin met honderden wilde planten en bloemen van eigen bodem, een feest om er te zijn en ervan te genieten, met weliswaar veel planten, die ook in Finland voorkomen, maar ook veel die in Finland nauwelijks of niet voorkomen. Door de gesteldheid van de bodem, door het klimaat enzovoorts. Hier zie ik een duidelijk contrast.

 

Tussendoor keken we ook, vooral ’s avonds uiteraard, want overdag scheen de zon dit keer uitbundig en was het zomers warm, teevee. Het nieuws was internationaal in grote lijnen hetzelfde, maar anders gebracht, misschien professioneler, algemener. In Finland is het internationale nieuws ook wel goed, maar noorderlijker, meer toegespitst op de Oostzee, op Scandinavië en uiteraard op Rusland.

De kwestie van het lidmaatschap van Finland en Zweden met de NAVO kwam in beide landen deze twee weken telkens ter sprake, maar in Nederland meer als iets verrassends, als iets bijzonders en wat betreft de EU ook interessant nieuws, in Finland echter vooral problematisch nieuws, het land zelf betreffend. Hier moet ik wel zeggen, dat in Finland dit nieuws telkens door zeer onderlegde commentatoren begeleid werd en wordt, in Nederland ook wel, maar vooral dan begeleid door media-journalisten, die op de hoogte zijn, maar niet zonder meer vakmensen.

 

Opvallend was wel, dat er in Nederland evenveel op teevee gediscussieerd wordt dan in Finland, maar de discussie lijkt me in Nederland gevarieerder, spontaner, afwisselender, met veel meer gesprekspartners. In Finland stoorde het me de laatste tijd vooral, dat je telkens dezelfde gezichten ziet en zag, die iedere keer herhaalden, wat ze al eens gezegd hadden. Wat meer verschillende stemmen zou naar mijn smaak beter kunnen zijn.

 

Opvallend was ook, dat de reclame op het Nederlandse scherm heel anders van opzet was; er is veel, misschien te veel reclame op het scherm, in beide landen (tja, reclame betaalt immers het programma), maar vooral … de reclame is zo anders opgemaakt. In Nederland wat speelser, kinderlijker zou ik bijna willen zeggen, meer getekend, sneller en afwisselender in ieder geval; in Finland misschien wat trager, serieuzer of wellicht wat moreler, protestanter als je wilt. Hierover heb ik mijn mening nog steeds niet gevormd. De moderne media zouden de moeite van het bekijken, onderzoeken en vergelijken waard kunnen zijn.

 

We waren op bezoek in Culemborg, Nijmegen, Gennep, Houthem bij Valkenburg en Maastricht. Oude steden en stadjes, waar de historie direct in het oog springt, historie van nu en historie uit een diep verleden.

Die historie uit het verleden hoef ik hier niet meer te herhalen, dat is vanzelfsprekend en duidelijk. De Romeinse geschiedenis, de geschiedenis van onze Gouden Eeuw, de strijd tussen de religies, rooms katholiek aan de ene kant, streng protestants aan de andere kant. Dat alles zo anders dan de Finse historie.

Wat betreft de historie van het nu denken we bijvoorbeeld aan de Europese overstromingen in het Rijnland, in Wallonië, maar ook in Zuid-Limburg, vooral dan in Valkenburg, in juli 2011. We werden via vrienden geconfronteerd met een man, die zijn huis plotseling moest verlaten en elders moest gaan wonen (en er nog steeds woont) vanwege het woeste geweld van een snelstromend, de woningen instromend riviertje, in dit geval de Geul met name, die volledig buiten zijn oevers was getreden en op veel plaatsen erg veel onheil aanrichtte. Valkenburg is zo’n mooi toeristisch stadje, de Geul is zo’n idyllisch riviertje, uniek om erlangs te wandelen. Jawel, ik ben er zo vaak geweest en heb ervan genoten. Dat hebben we dit keer weer gedaan. Maar zo is het niet altijd! In juli 2021 was het helemaal mis. Een teken aan de wand voor Nederland, dat het gevaar niet alleen vanuit de zee dreigt, maar ook vanuit de rivieren, waarmee Nederland als deltaland zo gezegend is. Vanuit de Rijn, vanuit de Maas en ga zo maar door. Dat probleem is er in Finland in ieder geval niet, al overstromen ook daar de rivieren in het westen elk jaar (vooral in West-Finland), na de winter in de smeltperiode, maar dat is toch anders, minder bedreigend maar wel lastig voor de mensen die er wonen.

 

‘Wind en wee en wolken, wegelen van Gods heiligen voet’ (Guido Gezelle).

De wind waait in Nederland veel, de polderweiden glanzen in de zonneschijn, de wolken zijn een teken van regen, storm of onweer. Goed zo! Een paar jaar geleden verweet men echter Nederland dat ze de boot gemist hadden: in vergelijking met Denemarken bijvoorbeeld was de techniek van zonnepanelen en moderne windmolens achtergebleven. Nou ja, dat kon toen misschien kloppen, maar nu is het toch wel opvallend, dat er op vele daken overal in Nederland zonnepanelen geïnstalleerd zijn, tien tot twaalf op één dak. Verder is het ook opvallend, dat er overal in het land talloze windmolens aan het draaien zijn om energie op te wekken. Dat troost: Nederland gebruikt steeds meer de zon en de wind, om minder afhankelijk van olie, kolen of gas energie op te wekken. Dus nu is het land kennelijk snel aan het inhalen. In Finland ook wel, maar door minder zon en minder wind in veel mindere mate, al is men in Finland ook actief aan het zoeken naar moderne middelen om energie op te wekken. Er zijn zeer zeker zonnepanelen (meestal bescheiden twee tot zes per dak), er staan in het land ook windmolens te draaien, dat wel, maar of het effect ervan zoveel is dan in Nederland? Dat weet ik nog zo net niet! Vanwege de klimaatverschillen uiteraard, vanwege andere mogelijkheden waarmee geëxperimenteerd wordt? Een verschil is er op dit moment in ieder geval wel!

 

Afsluitend zou ik willen zeggen, dat Nederland modern is (zoals Finland ook). Ze hebben zoveel mogelijk geregeld of zijn bezig het te regelen, of we nu denken aan gezondheid, verkeer of communicatie. Maar … een steeds meer verfijnde regeling van het leven van een dichtbevolkt gebied van de aarde (wat ook geldt voor Zuid-Finland) betekent wel veiligheid, maar ook de onveiligheid van: als er wat misgaat, loopt het vaak in het honderd.

De infrastructuur van treinbanen of autowegen is modern maar ook kwetsbaar, zodat er chaos kan ontstaan en vaker ontstaat op de wegen (files hebben we deze twee weken een drietal keer meegemaakt), in de trein door stilstand of vertraging.

 

En vooral nu hebben we het gemerkt op Schiphol, toen we terug naar Finland wilden vliegen. We waren er op tijd, een uur of drie van tevoren. De koffers konden we nog kwijt, maar toen hebben we meer dan twee uur in een rij naar voren (nee nee, op en neer, naar buiten en naar binnen) moeten drentelen en voortsjokken, voordat onze handbagage gecontroleerd werd en wijzelf ook. We hadden daarna zelfs geen tijd om een borrel of stroopwafels te kopen, want we moesten ons haasten het vliegtuig naar Helsinki te halen. We waren gelukkig net op tijd, het vliegtuig had wat vertraging en had ook een tijdje op de passagiers gewacht, die door de chaos eigenlijk te laat aan kwamen draven. Tja, dan zie je maar, wat er in een zo goed geregeld land als Nederland door ontregeling zoal kan gebeuren. Maar ja, gelukkig zijn we uiteindelijk op Seutula veilig aangekomen en … weliswaar wat later, maar tevreden konden we in ons eigen bed van de vermoeienissen van de reis uitrusten. Op het vliegveld in Vantaa was alles goedgeregeld en rustig. Dat is weer een voordeel van Finland. Rust heb je daar meer dan in Nederland.

 

Peter Starmans

 

Petrus op de romeinse brug over de Maas in Maastricht

 

Zicht over de Maas in Maastricht

 

 

Het stadhuis in Maastricht, ontworpen door Pieter Post


Huis te Warmelo

HUIS TE WARMELO

 

In 2002 werd er in de Finse Golf voor Porvoo een goed bewaard scheepswrak gevonden. Het was het overblijfsel van een oorlogsschip, dat op een diepte van meer dan 6o meter verborgen lag, verder in uitstekende staat verkeerde, tenminste voor een wrak van meer dan driehonderd jaar geleden. Het gezonken fregat is weinig aangetast door de houtworm, die in de Oostzee vanwege het minder zoutgehalte een niet welkom milieu voor hen is en die de meeste wrakken ter wereld onder water ernstig aantasten; voorts ligt het schip min of meer rechtop en is niet uiteengeslagen of onder zand bedolven, misschien wel zo snel gezonken als de Estonia op 28 september 1996. Voordelig voor het conserveren van het schip is ook de temperatuur daarbeneden, iets boven het vriespunt, en uiteraard ook de rust van het water op zulke diepte, minder gestoord door stroming of visserij.

 

De duikster Immi Wallin is de projectleider van SubZone, een Finse firma die wrakken op- en onderzoekt, ze daarna vakkundig fotografeert en aan de hand daarvan uitvoerig documenteert, zoals bijvoorbeeld ook het geval is bij het wrak van de 'Huis te Warmelo'. Vooral in 2015, 2016 en 2017 zijn ze actief geweest, nadat het wrak een naam gekregen had via Peter Swart, adviseur en projectleider van het West-Friese archief in Hoorn. Deze heeft via zee-archeologen in Estland met de betreffende instanties in Finland contact opgenomen, in 2015, met zijn gegevens over het Nederlandse oorlogsschip 'Huis te Warmelo'. Belangrijk daarbij was een oude Hollandse zeekaart van de zuidkust van Finland, waarop nauwkeurig en uitdrukkelijk vermeld stond, dat er een Nederlands schip vergaan was, voor de kust bij Porvoo, op die en die plek, en wel in het jaar 1715. Dat bleek nu volledig te passen bij het door de Finse duikers gevonden wrak. Daardoor had het al bekende en goed bewaarde wrak een correcte naam gekregen, nu konden zee-archeologische vakmensen concreter en gemotiveerder aan het werk met een gezonken scheepsobject, met een naam nog wel! Bij het vinden van de concrete naam van een wrak viel het me op, dat in 1999 bij Raimo Koivusaari zoals ook bij Peter Swart oude Hollandse kaarten een grote rol gespeeld hebben, dus zulke kaarten à la de Bleau-kaarten, die zijn niet alleen maar beroemd, maar ook nu nog nuttig, actueel en vakkundig getekend. Zij het dat de rol van de kaart in deze gevallen omgekeerd was: Koivusaari heeft met behulp van kaarten de plaats van het wrak, Vrouw Maria, gevonden; Swart heeft daarentegen een al gevonden wrak een naam gegeven via een betrouwbare oude Hollandse zeekaart. Fijn zo!

 

De samenwerking tussen de Nederlandse, Estische en Finse vakkundige zee-archeologen, duikers en historici was zowel goed als snel, zelfs min of meer perfect. Want op de vraag vanuit Hoorn of zo'n wrak gevonden of te vinden was op de op een oude kaart aangegeven plaats, kwam al snel het enthousiaste antwoord: ”We found your ship!” Ja dus, punt uit! De samenwerking tussen de vakkundige en officiële instanties in West-Friesland en Finland verliep de jaren na 2015 ook soepel en goed. De documentatie van beide kanten (de 'wrakkundige' en officiële kant in Finland, de meer historische kant in Nederland) verliep tevens vlot, vooral ook door de goede samenwerking tussen Imme Wallin met haar collega's en Peter Swart met zijn assistenten. Weer dus: fijn zo!

 

De interessante rapporten (2016/2017) van Imme Wallin over de situatie rond het wrak op de zeebodem ter plekke en over de concrete toestand van het wrak zelf, staan uitgebreid te lezen op het internet, gedetailleerd en toegankelijk. Peter Swart (de actieve en gemotiveerde initiator in Nederland wat het zoeken naar meer gegevens over 'Huis te Warmelo') heeft van zijn kant het fregat zelf nauwkeurig beschreven. Bijvoorbeeld de bestelling door de (VOC)-Admiraliteit van het Noorderkwartier (=Westfriesland) in 1706, de aanbesteding en de bouw ervan in Medemblik (na Hoorn en Enkhuizen een belangrijke havenstad aan de Zuiderzee), tot het moment dat het schip uiteindelijk klaar in 1713 in de thuishaven lag en toen min of meer zijn maidentrip maakte als konvooifregat (met 11 andere Hollandse en 20 Engelse oorlogsschepen) naar de Oostzee. Dat konvooi was bedoeld als militaire bescherming van 200 Hollandse en 100 Engelse handelsschepen, die op weg waren naar Gdansk, Riga, Tallinn of Petersburg. Bij het laatste traject van de reis (van Tallinn naar St.Pbg) assisteerde 'Huis te Warmelo' met enige Engelse fregatten een stuk of vijftig handelsschepen, die als eindbestemming Petersburg hadden. Sint-Petersburg, de nieuwe hoofdstad van Peter de Grote, gesticht in 1703, maar in 1715 nog volop in opbouw. Die wordende stad had dus heel wat materiaal van overzee nodig, want ter plekke was maar weinig voorhanden. En Finland als deel van het koninkrijk Zweden was juist in oorlog met Rusland, van Zweden uit kon daarom niet veel handelswaar naar St. Petersburg komen. Tijdens deze reis langs de zuidkust van Finland (met veel scheren boven en onder water) is 'Huis te Warmelo' tijdens een storm op een klip gestoten en gezonken. Een gloednieuw oorlogsschip was het, nog volledig onbeschadigd door oorlogsgeweld, want het konvooi van 1715 werd door de Zweden niet aangevallen! 130 leden van de bemanning zijn toen jammerlijk verdronken, de rest (ongeveer 70 man) is gered via de reddingsboten van het Hollandse fregat door een Engels fregat, dat in de buurt was en te hulp snelde, maar jammer genoeg te laat kwam vanwege een treurig misverstand.

 

Ofschoon het logboek van het schip tot nu toe nog niet is gevonden, heeft Peter Swart de reis van het grote konvooi wel heel boeiend kunnen beschrijven aan de hand van veel vaststaande gegevens. Gegevens vanuit Amsterdam/Hoorn of Londen, waar de meeste schepen vandaan kwamen; gegevens via de Sont-registers, en vooral gegevens van logboeken van andere schepen van het konvooi die in de buurt waren en uiteraard dezelfde reis en dezelfde storm mee hebben gemaakt en nauwkeurig genoteerd. Dit alles staat in geuren en kleuren in het jaarboek 88 (2021) van het West-Friese Archief beschreven. Het was een stormachtige reis, waarbij 'Huis te Warmelo' zoals al vermeld niet tenonder ging via oorlogshandelingen (want ze werden toen wat de Zweden betreft tijdens deze reis niet belastigd) maar letterlijk door het botsen op een verborgen klip voor de kust van Porvoo, waarna het fregat snel zonk. Niet met man en muis, maar toch … twee derde van de opvarenden vond de dood in de woeste wateren van de Finse Golf.

 

Het voor mij interessantste onderdeel van de onderzoekingen van Peter Swart zijn de bevindingen aan de hand van een volledige bemanningslijst (dus een monsterrol, aanwezig in het West-Friese archief), die hij met de oude Hollandse zeekaart in het archief gevonden had. Op die lijst staat genummerd, met naam en toenaam, ieder bemanningslid opgesomd, met zijn beroepsrol op het schip en met zijn plaats van herkomst. Van kapitein en schipper, van belangrijke militaire personen en navigatie-personeel, van timmerman en zeilmaker, van kok, bakker en chirurgijn tot en met de vele matrozen voor het werk met zeilen en kanonnen en de jongens (= leerlingen) voor de kleine of vervelende, maar noodzakelijke klusjes. Opvallend was wel, dat het hier ging om een zuivere mannengemeenschap, met haar eigen problematiek, maar ook met haar ruige discipline en stevige tucht en tevens oprechte en zangerige vrolijkheid. Zelfs een ziekentrooster was er aan boord, een pastorachtige (calvinistische) figuur, die bij nood, ziekte of dood de medemens bijstond. Een schijnbaar georganiseerd ratjetoe, maar met een strenge hiërarchie en met zo nodig harde hand bijeengehouden.

 

Van de 200 personen aan boord heeft Peter Swart tot nu toe meer dan 25 mannen (oud en jong) uit de archieven kunnen traceren, met leeftijd, familie of gezin, met omgeving van stad en land (vrijwel allemaal komen ze uit Westfriesland, Noord-Holland of Friesland van de overkant), met hun loopbaan, beroep of wat hij ook maar kon vinden. Dat is helemaal geen gemakkelijk werk, in oude archieven rond te speuren, maar Peter Swart heeft er zijn levenswerk van gemaakt, en bijzonder veel gevonden. Alleen al daarom zijn de verhalen geweldig. Ook nazaten van bemanningsleden van 'Huis te Warmelo' van 1715 heeft hij in de buurt gevonden en contact met hen opgenomen. Uniek lijkt me, laat ik het zo maar eens zeggen. Zelfs de geschiedenis van de republiek Holland komt in de persoonlijke verhalen regelmatig om de hoek kijken, als het te pas komt uiteraard, met allerhand Hollandse gebeurtenissen en tradities. De Hollandse republiek van toen, na een verliesrijke Spaanse Successieoorlog tegen Spanje en Frankrijk (tot 1714, onder Lodewijk XIV), verliezen vooral hier, wat Westfriesland betreft, van verloren oorlogsschepen. Ter vervanging van verloren gegane schepen werd bijvoorbeeld juist het nieuwe fregat 'Huis te Warmelo' in Medemblik gebouwd. Maar goed. Het eenzijdige van Peter Swarts kijk op de zaken is uiteraard de Hollandse kijk op dit alles. Het is met name een typisch West-Friese kijk erop, maar ja, dat is toch wel logisch, want het fregat 'Huis te Warmelo' was immers een oorlogsschip van de West-Friese Admiraliteit van het Noorderkwartier, gebouwd door een West-Friese scheepsbouwer in Medemblik, uitgevaren vanuit de West-Friese hoofdstad Hoorn met een bemanning, die voor het merendeel uit de buurt kwam (voor meer dan de helft uit Alkmaar!). En ook het concrete scheepswrak, al ligt het diep onder water (64 meter) voor de kust van het Finse Porvoo, is en blijft helemaal West-Fries. Wat de wrakrechten van zulke wrakken in de tegenwoordige tijd ook mogen zijn, vandaar … En toch, het wrak ligt nu eenmaal voor de zuidkust van Finland, als wrak is het daarom ook gedeeltelijk eigendom van Finland, en … als het onderzocht wordt, wordt dat gedaan door Finnen...

 

Gemist heb ik vooral ook een beetje de historische achtergrond van de plek, waar het fregat 'Huis te Warmelo' gestrand en gezonken is: Finland was toen namelijk nog steeds de arme oostelijke provincie van het toenmalige koninkrijk Zweden, waarmee Rusland in oorlog was.

 

We schrijven 1715, het jaar van de ondergang van 'Huis te Warmelo' voor de zuidkust van Finland, voor Porvoo. De Grote Noordse oorlog (1700 – 1721) woedde nog steeds, een oorlog om de heerschappij in Oost-Europa en vooral ook een oorlog om de macht over de Oostzee. Die Noordse oorlog was heel bloedig en uitermate wreed. Zoals oorlogen van toen dat waren, zoals misschien ook nu nog, maar dan toch wel heel anders. De jonge Zweedse koning Karl XII, militair in hart en nieren, een hoogbegaafd strateeg, met een voor ons nu onbegrijpelijke autoriteit als absolute koning, een vorst, die van zijn volk en zijn soldaten het uiterste van hun kunnen wilde en kon of zelfs mocht vergen. Bijna religieus! De Zweedse soldaten gaven hem al hun luthers vertrouwen, ze geloofden werkelijk in de heilige zending van hun koninklijke aanvoerder, ze voelden zich persoonlijk afhankelijk van hem en zijn plannen, ze volgden hem dus onvoorwaardelijk, waar ook naartoe.

Karls tegenstander, de nog jonge en fanatieke Russische tsaar Peter, die zijn volk op een moderne westerse standaard wilde brengen, was wel aan hem gewaagd. Of niet? De uitslag van de oorlog was ongewis. Karl XII zou de eerste jaren van de oorlog in de Estische en vooral Ingermans-Russische stad Narva, voorts in Letland rond Riga, in Litouwen, in Polen, in Wit-Rusland en in de Oekraïne militair (want hij was inderdaad een strategisch genie) het Russische leger vaak tot vertwijfeling van tsaar Peter en de zijnen tot het uiterste uitdagen, totdat de Russen uiteindelijk na negen jaren harde strijd de overwinning behaalde. Karl XII, de verheven koning van het machtige koninkrijk Zweden, moest tenslotte in 1709 in Poltava in de Oekraïne te land in de Russische tsaar Peter de Grote militair zijn meerdere erkennen. Te land weliswaar slechts, want ook in de Baltische landen en in Polen kregen de Russen steeds meer de overhand in een felle strijd, die eindigde met de val van Stralsund, in 1715. Toen pas vluchtte Karl XII, na jarenlange gevangenschap in Turkije en van daaruit alsmaar intrigerend, terug naar zijn moederland Zweden aan de overkant.

 

Na 1712 verlegde zich de strijd tussen de twee grootmachten Zweden en Rusland vooral naar Zweden zelf en de Oostzee, de zee, die immers zo belangrijk was voor tsaar Peter en zijn Rusland, al lange tijd: de Oostzee als een opening van het nog grotendeels achterlijke Rusland naar de progressieve westerse wereld. Op dat moment inderdaad ook al mogelijk via de aloude havensteden in het Baltenland (Narva, Tallinn, Riga of Gdansk bijvoorbeeld), maar vooral toch (zo vurig gewenst door tsaar Peter) via de nieuwe Russische haven- en hoofdstad Sint-Petersburg, in 1703 door hem aan de monding van de Neva gesticht, een stad die hij wilde uitbouwen tot een modern centrum van Rusland, politiek en cultureel. Vandaar immers de kostbare handelskonvooien ernaartoe, pas in 1715 begeleid door oorlogsschepen, omdat de Zweden in 1714 duidelijk en pijnlijk hadden laten zien, dat ze tuk waren op die rijk beladen handelsschepen uit Engeland en Holland, die ze dus zoveel mogelijk in beslag namen (in 1714 een vijftigtal rijk beladen schepen uit Engeland en Holland) of beter geformuleerd kaapten, zoals het oorlogsrecht mogelijk maakte in die tijd.

 

De tijd tussen 1710 en 1721 noemen de Finnen de tijd van hun grote haat, een echte, uit de diepte komende haat op die vervloekte bezetter, die wrede Russische soldaten, die Finland als provincie van Zweden vooral vanaf 1713 letterlijk veroverden, daarbij het land zoveel mogelijk leegroofden en steden en dorpen met bevolking en al voor zover het aan hen lag uitmoordden, onbarmhartig zo niet onmenselijk. De Russenhaat zat er toen diep in, geboren in de Finse mensenharten tijdens de Grote Noordse oorlog!

 

Peter de Grote was na zijn uiteindelijk succesvolle krijgstocht tegen Karl XII op het oostelijke vaste land van Europa steeds meer gaan inzien, dat het veroveren en bezetten van het rijk van de Zweden, in de eerste plaats van de oost-provincie Finland en daarna van het moederland Zweden zelf, een militaire noodzaak was om te krijgen wat hij wilde krijgen: een vrede met Zweden, waarbij de toegang tot de Oostzee en verder hem werd toegestaan, om daarmee het contact van Rusland met de westerse beschaving steeds meer mogelijk te maken. Het probleem voor tsaar Peter was wel, dat het koninkrijk Zweden een grote zeemacht was, concurrerend met andere machten als Denemarken, Engeland en Holland. De Zweedse vloot was enorm en sterk en kon zich toen vooral met de vijandelijke vloot van Denemarken meten, in hun strijd om de heerschappij over de Oostzee en daarmee de toegang tot de Noordzee en de verdere wereld. Zij hadden machtige lijnschepen en grote fregatten, en dat alles in groten getale. Terwijl de Russische vloot van tsaar Peter nog maar zo klein was en zwak, dus als tegenstander ter zee schijnbaar min of meer te verwaarlozen. Maar … daar vergisten ze zich deerlijk in! Peter de Grote had z'n eigen plannen en verwerkelijkte die ook. Hij bouwde een vloot op, maar in de eerste plaats een andere dan de vloot van zijn tegenstander. Want met lijnschepen en fregatten kon hij nog niet met de anderen concurreren. Dat was van later zorg! Tsaar Peter bouwde toen vele, snel te bouwen galeien, een scheepstype van de Middellandse Zee, wendbaar, met één zeil en veel roeiers. Verder boden deze open galeien de mogelijkheid van vervoer van veel soldaten (tegelijk roeiers). Boten, die door de geringe diepgang ervan ideaal waren in de scherenarchipel voor de Finse zuid- en westkust en uiteraard in de scherenbrug tussen Finland en Zweden, in Åland. Galeien waren uiteraard ook wel bij de tegenstanders bekend, daar niet van, maar niet als voornaamste wapen in een zeestrijd. Daar, aan de gevaarlijke Finse klippenkust, waren grote maar logge oorlogsschepen (zoals lijnschepen en fregatten) minderwaardig vanwege de vele onderwaterklippen, waarop ze lek konden stoten. In 1715 bewees de ramp van 'Huis te Warmelo' bijvoorbeeld, dat er wat dat betreft echt levensgevaar bestond, bij storm. Dat voordeel van galeien begreep tsaar Peter door en door, daarom liet hij juist veel galeien bouwen en zette zo, vrijwel probleemloos en zonder sterke tegenstand, zijn soldaten af aan land op de zuidkust van Finland, bijvoorbeeld achter de scherenarchipel bij Porvoo of Helsinki. En dat lukte hem al in 1713. De Zweedse vloot was min of meer machteloos en moest hulpeloos toezien hoe zijn provincie Finland zonder moeite door Russische soldaten bezet en veroverd werd. De Zweedse verdediging ervan te land lag in handen van een klein en ontoereikend leger. De Russische soldaten konden min of meer in Finland doen wat ze wilden, en ze wilden dat ook, de verovering van de Zweedse provincie was barbaarser dan barbaars.

 

In 1714 kwam het daarna tot een grote zeeslag bij Riilahti in de buurt van Hanko. De Zweden werden toen verpletterend verslagen door tactisch manoeuvreren met de wendbare Russische galeivloot, die bij windstilte de logge grote schepen een voor een konden enteren en veroveren. Toen was Åland aan de beurt en later in 1714 en 1715 de Botnische golf, aan de Finse maar ook aan de Zweedse kant. De ellende die de Russische soldaten toen over het land brachten is dus spreekwoordelijk geworden in de benoeming van juist die oorlog als de oorlog van de grote haat.

Dit alles vormt de achtergrond van de ramp van het fregat 'Huis te Warmelo', dat weliswaar niet werd aangevallen door Zweedse schepen, maar in een heftige storm op een klip stootte en tenonder is gegaan. Omdat het zo log en langzaam wendbaar was! Deze achtergrond hoort ook bij het verhaal van de ramp van 'Huis te Warmelo', lijkt me!

 

Tot slot nog iets over de naam van het fregat. Het Huis te Warmelo was een kasteel in Twente, nog steeds bestaande. Het was in 1715 in bezit van een Heer Sloet, die in het bestuur van de West-Friese Admiraliteit zat en zijn naam aan het nieuwe schip gegeven heeft. Misschien had hij zelfs een aandeel ervan in bezit. Veel later, in 1952, is het kasteel gekocht door prins Bernhard voor zijn moeder Armgard, die er haar oude dag heeft mogen slijten. Maar dit is uiteraard een ander verhaal.

 

P.S. Op het internet is via het sleutelbegrip 'Huis te Warmelo' allerhand te vinden over dit thema (https://fregathuistewarmelo.nl). Het is een mooie site! Twee boeken zou ik echter willen noemen, die direct met het thema te maken hebben: a) het bekende boek van Robert Massie over het leven en de tijd van Peter de Grote, waarin de Grote Noordse oorlog uitvoerig wordt besproken; b) het boek van Rauno Koivusaari en Mikko Heikkilä, Suomen rannikon aarrelaivat, waarin de Russische galei John Baptist – Porvoon kultakaleeri (in 1721 gezonken in de buurt van Porvoo!); met een boeiende beschrijving van een galei van toen en de tijd eromheen besproken wordt. Die galei, de Jan Baptist, past namelijk heel goed in het bovenstaande verhaal. Het woord 'kulta' betekent hier echt wel: de rijkdommen die deze galei bijvoorbeeld naar Petersburg bracht, gestolen tijdens de Grote Noordse oorlog in het Zweden van de Botnische Golf, aan beide kanten, en als buit bedoeld voor de hoofdstad Petersburg; die galei is echter niet aangekomen, maar ook gezonken voor de zuidkust van Finland bij Porvoo. Bestemd dus voor Sint-Petersburg, de stad van de overwinnaar van deze fatale oorlog, tsaar Peter de Grote. De Finnen kwamen er toen wel bekaaid en beroofd vanaf, als ze überhaupt nog in leven waren!

 

Peter Starmans