De Anne Frank-tentoonstelling van de Anne Frank- Stichting/Amsterdam

van 3.3.2001 – 13.5.2001

in het Kansallismuseo/Helsinki.

 

Anne Frank, een stukje Europese geschiedenis met een duidelijke boodschap ook voor onze tijd. Zo zou ik de titel van de tentoonstelling willen omschrijven.

Op vrijdag 2 maart 2001 heeft presidente Tarja Halonen de tentoonstelling rond Anne Frank in het Nationale Museum van Helsinki geopend. Het was een sobere plechtigheid in de prachtige hal van het museum, pal onder de warmkleurige fresco’s van Gallen Kallela.

De tentoonstelling zelf is misschien nog soberder en staat als een samengepakt brok beeld- en tekstmateriaal in de kelderruimte van het museum opgesteld. Het is een wel zeer passende en wat enge plaats voor zo’n tentoonstelling rond het jonge wereldberoemde jodinnetje ANNE FRANK. Ze heeft een jaar of twee in Amsterdam in het voor acht mensen wel erg krappe ACHTERHUIS, boven achter het bureau van haar vaders firma, in de schaduw en het welluidende klokkenbereik van de zo statige Westerkerk, met haar familie en vier anderen ondergedoken gezeten. Hun schuilplaats werd uiteindelijk toch verraden aan de Duitse bezetter Ze werden afgevoerd naar Auschwitz en later naar Bergen- Belsen, waar Anne en haar oudere zus Margot stierven.

Dit is een tentoonstelling die aan het denken zet en die verborgen vragen naar boven haalt. „Nooit weer!“ of „Nooit meer!“, zo luidde een kort commentaar van Tarja Halonen, nadat de officiële inleidster, Elisabeth Rehn, dit historische zinnetje al in de juiste context had geplaatst.

De opening werd in- en uitgeleid door een paar prachtige liederen in het Roemeens en niet – zoals misschien te verwachten was – in het Hebreeuws. Waarom niet? Ik weet het niet, maar ook deze liederen klonken (aan)klagend mooi en werden fraai gezongen door een jonge vertegenwoordigster van het Roemeense volk, een zigeunerin uit Finland. De zigeuners zijn in het Finland van nu een duidelijk aanwezige minoriteit en ze worden in Finland ook niet altijd even onbevooroordeeld benadert. Zij waren toen ook een andere, door Hitler even fel als de Joodse minderheid vervolgde minoriteit. Zo vertegenwoordigde deze zangeres – passend bij het thema Anne Frank – de vervolgde mens van toen, maar ook die van nu, door b.v. te verwijzen naar de tragedie van onze tijd in Zuid-Europa, in het voormalige Joegoslavië. Een tragedie die even tragisch is als de gruwelijke actualiteit in het Israel en Palestina van nu. De boodschap van deze tentoonstelling zou – zoals zowel Tarja Halonen als Elisabeth Rehn met nadruk naar voren brachten – de boodschap van de tolerantie kunnen zijn, een woord dat in onze eigen vaderlandse geschiedenis met Erasmus en zijn humanistische idealen verbonden is, blijft en zal blijven. Maar hopelijk wordt er ook iets van dit ideaal gerealiseerd.

Het eerste deel van de tentoonstelling behandelt de Europese gebeurtenissen tussen medio 1929 en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op tien mei 1940.

Een algemeen beeld van de toenmalige politieke (en hopelijk ‚einmalige’) gebeurtenissen in Duitsland. In het bijzonder wordt de satanische toespitsing ervan – door. de Nationale Socialisten o.l.v. Adolf Hitler – gericht op het achtervolgen en kwetsen van het Joodse deel van de Europese bevolking, indrukwekkend in beeld gebracht.

Anne Frank werd begin juni 1929 in Frankfurt a.M. uit Joodse ouders geboren.Zij verhuisde in 1933 met haar ouders en haar oudere zusje Margot naar Amsterdam, om er een zekerder bestaan te vinden. Dat ze dat op den duur ook daar niet vonden en vooral het waarom daarvan, is een ander verhaal, dat hier niet thuis hoort. Een verhaal, dat zelfs in het zo open Nederland van nu nog niet goed verteld kan worden.

Het algemene eerste deel van deze tentoonstelling zet het verhaal van Anne Frank in een breder kader.

In deel twee van de tentoonstelling komt het eerste gedeelte van de Tweede Wereldoorlog ter sprake. De wel erg korte strijd van het Nederlands leger tegen de Duitse overvaller in mei 1940, het leven in Amsterdam tijdens de bezetting erna, het begin van de razzia’s tegen de Joden en de moedige, maar meestal ook bange reacties daarop in de bevolking en tenslotte het besluit van Otto Frank om met zijn familie in het achterhuis van zijn bureau onder te duiken, om daar op beter tijden te hopen en te wachten. Miep Gies, van geboorte een Weense en secretaresse van Otto Frank, is zonder meer bereid de familie te helpen in deze tijd van nood. Zij verzorgt ze twee lange en bange jaren lang met voedsel, nieuws en geestelijke moed. Ze noemt zichzelf geen heldin maar een vrouw die alleen maar deed wat er van haar gevraagd werd in de moeilijke omstandigheden van toen. Maar toch was ze wel erg moedig, zou ik zo zeggen. Wie zou haar dit nadoen?

In het boekje „ONDER ONZE OGEN“, verhalen over de oorlog, verzameld door Margo Minco – Marga Minco, die haar ouders voor haar jonge ogen heeft zien wegvoeren, maar die zelf door toeval in leven is gebleven – vond ik een treffende tekst van M.Vasalis, een van onze grootse dichteressen uit de 20ste eeuw. Ik kan het niet nalaten, een fragmentje eruit te citeren.

6-6-42. De tweede hete dag. De K.straat met mevrouw P. De straat was breed en zonnig, maar al stoffig-zonnig. Langzame zware joden met sterren, dunne profeten met sterren en tenslotte spelend en naarstig zwoegend op een driewielertje twee dunne jodenjongetjes van een jaar of zes in gele badpakjes. Onder hun sleutelbeendertjes een gele ster en daarop stond jood, bijna op hun blote gouden huid. Hun schouderbladen staken uit als dichtgevouwen vleugels. Ze hadden kostbare ogen. Het leken onaardse wezentjes, door domme reuzen niet herkend en gemerkt met een scheldwoord.

(uit. M.Vasalis, uit „Fragmenten uit een journaal“/1945)

Deel drie van de tentoonstelling betreft dan het Achterhuis, zoals het er toen tussen 1942 en 1944 uitzag en gebruikt werd door de acht daar ondergedokenen en ook zoals het er nu – ‚mit allem drum und dran, leider!’ – uitziet als een van de meest bezochte musea van Amsterdam. Het leven van alledag in dit Achterhuis wordt er getoond en de allerdaagse realiteit, waarover het Dagboek van Anne schrijft, wordt er in beeld gebracht. Twee jaar lang lukte het de familie – vooral ook met de daadwerkelijke ondersteuning van Miep Gies en haar medehelpers – onopgemerkt ondergedoken te blijven en niet door de Duitse bezetter ontdekt te worden. Maar dan worden ze begin augustus 1944 door iemand verraden, gearresteerd en weggevoerd naar het concentratiekamp Westerbork in Drenthe. Miep Gies bleef vanwege haar Weense afkomst vrij en kon zo voor Anne, en later dan voor haar vader Otto – die als enige het transport naar het Oosten overleefde – en tenslotte uiteraard voor ons, voor de wereld erna het Dagboek vinden, bewaren en redden. betreft dan het Achterhuis, zoals het er toen tussen 1942 en 1944 uitzag en gebruikt werd door de acht daar ondergedokenen en ook zoals het er nu – ‚mit allem drum und dran, leider!’ – uitziet als een van de meest bezochte musea van Amsterdam. Het leven van alledag in dit Achterhuis wordt er getoond en de allerdaagse realiteit, waarover het Dagboek van Anne schrijft, wordt er in beeld gebracht. Twee jaar lang lukte het de familie – vooral ook met de daadwerkelijke ondersteuning van Miep Gies en haar medehelpers – onopgemerkt ondergedoken te blijven en niet door de Duitse bezetter ontdekt te worden. Maar dan worden ze begin augustus 1944 door iemand verraden, gearresteerd en weggevoerd naar het concentratiekamp Westerbork in Drenthe. Miep Gies bleef vanwege haar Weense afkomst vrij en kon zo voor Anne, en later dan voor haar vader Otto – die als enige het transport naar het Oosten overleefde – en tenslotte uiteraard voor ons, voor de wereld erna het Dagboek vinden, bewaren en redden.

In een boeiend boek van de nu zo bekende Geert Mak „OOGGETUIGEN van de vaderlandse geschiedenis in meer dan honderd reportages“ is de arrestatie van de Franks en het vinden van het dagboekje roerend door Miep Gies zelf later in haar herinneringen beschreven.

Het was een doodgewone vrijdagmorgen, 4 augustus 1944. Het eerste wat ik die morgen deed was naar het Achterhuis gaan om de boodschappenlijst te halen. Na een lange nacht met elkaar opgesloten te hebben gezeten, snakte iedereen altijd naar een leuk bezoek. Anne had zoals gebruikelijk een heleboel vragen en wilde per se met me praten. Ik beloofde dat ik s middags gezellig´op bezoek zou komen nadat ik de boodschappen had gedaan. Nu had ik geen tijd om te praten. Ik ging terug naar het kantoor en begon mijn werk.

… Het moet even na elven zijn geweest dat ik opkeek en een man in burger in de deuropening zag staan. Ik had de deur niet gehoord. Hij hield een revolver op ons gericht en stapte het kantoor binnen. „Blijf zitten,“ zei hij in het Nederlands. „Verroer je niet.“

Toen liep hij naar het kantoor waar Kraler werkte. We waren verstijfd van angst.

Jo zei tegen me: „Miep, het is zover.“

… Ik had geen idee waar hij – de Duitser met een onmiskenbaar Weens accent – naar toe was gegaan. En evenmin wist ik, wat er zich in de rest van het huis afspeelde. Ik was totaal verward, alsof ik in een bodemloze put viel. Wat moest ik doen? Ontredderd ging ik weer zitten.

Toen hoorde ik over de gang langs Kralers kantoor over de oude houten trap naar beneden de voetstappen van onze vrienden. Aan het geluid te horen liepen ze als geslagen honden naar beneden.

Ik zat als versteend. Ik had alle besef van tijd verloren. … Ik weet nog niet hoe de uren voorbij zijn gegaan. Eerst was het tussen elf en twaalf geweest, toen de Nederlandse nazi was binnengekomen. Het moet een uur of halftwee geweest zijn toen ik de voetstappen hoorde op de binnentrap.

We gingen met zijn allen naar de boekenkast en schoven hem opzij, zodat de deur naar het Achterhuis zichtbaar werd. Hij zat op slot, maar was niet verzegeld. Gelukkig had ik een reservesleutel bewaard, die ik ging halen. We maakten de deur open en gingen de schuilplaats in.

Ik zag meteen dat de kamers overhoop waren gehaald. Laden stonden open, spullen lagen over de grond verspreid. Alle meubels waren omvergegooid.

Daarna liepen we de slaapkamers in van meneer en mevrouw Frank. Op de grond, tussen een chaos van papieren en boeken, ontdekte ik het oranje-roodgeruite dagboekje in linnen band dat Anne op haar dertiende verjaardag van haar vader had gekregen. Ik maakte Elli erop attent en zij bukte zich om het op te rapen en gaf het me in handen.

(uit: Miep Gies, Herinneringen aan Anne Frank, 1987)

Deel vier van de tentoonstelling betreft de tragedie van het Joodse volk, de vervolging en realisering van de ‚Endlösung’ door Adolf Hitler en zijn trawanten, de ellende van de transporten naar de concentratiekampen in Polen en Duitsland en tenslotte – ‚last but not least’, zou ik hier kunnen zeggen – het kampleven in Auschwitz/Polen of in Bergen-Belsen ‚auf der schönen Lüneburger Heide’. Hier zien we vreselijke beelden van ziekte, dood en waanzin. Dit was dus de wereld, waarin moeder Edith in Auschwitz stierf en waar daarna de twee dochters Margot en Anne in het concentratiekamp Bergen-Belsen omkwamen.

Mijn vraag is altijd, wat voor leven deze mensen hebben geleid en hoe ze hebben gedacht. We weten het niet van Anne, want het dagboek is al uit, maar wel van anderen. Dus we kunnen er ons iets bij voorstellen, al is en blijft de realiteit voor ons ongrijpbaar. Op zaterdag 3 maart 2001 keek en vooral luisterde ik naar het programma van 3sat.boulevardbio, nauwkeuriger naar een interview van de sympathieke empathische tv-redacteur Alfred Biolek met de twee zussen Lasker – Renate en Anita – van wie de laatste celliste was in het bekende ‚Mädchenorchester’ in Auschwitz en later tegen het eind van de oorlog in Bergen- Belsen. Beiden hebben het samen overleefd en beiden waren tegelijkertijd ook daar, waar Anne en haar zusje Margot stierven, en beiden vertelden over hun verschrikkingen in die hel van toen. Het was shockerend en bood tevens een kijk op het leven van Anne Frank 1944/1945 in het kamp van Auschwitz en Bergen- Belsen.

Een derde citaat wilde ik hier graag invoegen. Het komt uit een van de pareltjes van de naoorlogse Nederlandse literatuur. Het is van de hand van de Joodse professor J. Presser – ja, die van het indrukwekkende boek „De ONDERGANG“ – en heet „De Nacht der Girondijnen“. Het is autobiografisch en gaat hier over de trein die vertrekt van Westerbork/Drenthe naar Auschwitz/Polen, de transporttrein van de Joden naar de vernietiging, en dat wisten of voelden ze echt.

De trein. Ik kan het woord niet meer ontlopen; het moest komen en nu is het er en ik voel: het zal blijven tot het eind van dit verhaal.

Hij komt en hij gaat, maar nog onduldbaarder dan die aankomst, dan dat vertrek, is de regelmaat, waarmee ze plaatsvinden. Het mag stormen, sneeuwen, ijzelen; de trein rijdt. Geen luchtalarm houdt hem tegen: de trein rijdt. Onze bondgenoten gooien hele spoorwegknooppunten in elkaar, vernielen bruggen en loodsen, reparatie- werkplaatsen en materiaal, maar de trein rijdt. Men heeft in Amsterdam gestaakt om de wegvoering van een paar honderd Joden, maar hier voert hij ononderbroken duizenden weg en iedereen doet zijn plicht en geen mens weigert; geen dwarsligger gaat van zijn plaats en geen moer zit los.

De trein is de duivel. Zoals hij uit het duister opdoemt met zijn dofglorende koplampen, zoals hij met een schril gefluit zijn triomf over ons uitgilt, zoals hij klotsend bonkend langzaam langs het peroon glijdt en eindelijk stilstaat in heet gesis en trillende nadreun, lijkt hij een voorwereldlijk dier van ontzaggelijke kracht, de draak uit een boosaardige mythe. Plotseling staat hij midden in het kamp, als door een toverspreuk uit de hel omhoogbezworen.

(uit: Jacques Presser, de Nacht der Girondijnen, 1974)

Het deel van de tentoonstelling, dat erna zou moeten komen, deel vijf bij wijze van spreken – de tijd na de oorlog dus – en de lotgevallen van de Joden van toen tot nu, komt in deze tentoonstelling nauwelijks meer ter sprake. Jammer misschien, want dat zou ons hebben kunnen leiden naar de problematische actualiteit van Israël en Palestina van nu. Maar goed, dit heeft inderdaad ook niet meer direct met Anne Frank of met haar Dagboek of met haar het kamp overlevende vader Otto of met de helpster Miep Gies te maken. Maar daarmee is de link naar nu zeker niet weggewist.

Een thema, dat in deze tentoonstelling kort wordt aangesproken, is het thema: Nationalisme, toen en nu? De vraag ernaar wordt hier wel gesteld, maar niet uitgewerkt.

Een tweede thema, dat hier wordt aangesproken, is het thema: Zuiveringen, toen en nu? Ook deze vraag is een brandende, zeker ook in ons Europa van na 2000, van het nieuwe millennium dus. Ook deze vraag wordt hier wel gesteld, maar niet verder uitgewerkt. De vraag zal dus wel bedoeld zijn als een vraag, die ons tot verder nadenken moet leiden.

Hulp aan de naasten, toen en nu?Ook hier is de vraag actueel temidden van natuurcatastrofen en ook wel van tragedies door mensenhand veroorzaakt. De vraag wordt slechts gesteld en met deze vraag worden we dan naar huis gestuurd.

Een algemeen thema, dat overal doorheen klinkt, is het thema: Hoe is dit kunnen gebeuren en zou het nu nog kunnen gebeuren? De eerste vraag is er een, waarmee heel Europa zich al vijftig jaar bezig houdt.Het antwoord is er nog steeds niet en zal er waarschijnlijk ook nooit komen. Maar zou zoiets nog kunnen gebeuren? Het gebeurt! En daarom is b.v. de oproep van de president „In Gods naam, nooit meer/weer!“ of haar benadrukken van tolerantie iets actueels en iets, waar we wat mee kunnen doen, als we dat willen.

Nog iets, en weer … last but not least. Door de hele tentoonstelling klinkt de vraag: Heeft dit jeugdige meisje, deze puber eigenlijk, de moderne jonge mens nog wat te zeggen? Toch wel, hier wordt ons een meisje getoond – jong, levendig en ondanks de opsluiting en de dreiging van vervolging optimistisch – dat naar de toekomst blijft kijken, niet bij de pakken gaat neerzitten en vecht voor een normaal bestaan. Ze wilde zelfs schrijfster worden en heeft daarom in het Achterhuis de tweede versie van het dagboek al voor druk klaargeschreven. Een gewone jonge springlevende mens, die onder de dreiging van de dood, dag in dag uit, spattend van leven blijkt en blijft. Is dat niet wonderlijk en wellicht een stimulans voor de jonge mens van nu?

Kerava, 9.3.2001
Drs.lic. Peter Starmans
lehtori