Onder mijn voeten knispert het. Als een nawee van de winter, vroeg in maart, is er vanochtend een dun laagje sneeuw gevallen. De winter was aan zijn aftocht bezig, de velden waren grotendeels bloot komen liggen maar hier, in het bos, schuilend voor zon en wind, hield de winter zich nog op. Zeker op de paden, waar de sneeuw onder druk van voeten en poten tot ijs is samengeperst. Met de lonkende lente had deze takatalvi voor mij niet gehoeven, maar toch weet de sneeuw me weer te betoveren, weer ben ik dat kind, verrukt van de plotse gedaantewisseling van de buitenwereld.
Ook voor Elias was sneeuw het eerste wonder waar hij getuige van was. De volgende keer dat de winter intreedt, zal de herinnering aan nu gesmolten zijn, maar vanaf dat moment zal de sneeuw zich voorgoed in zijn geheugen nestelen. In de sneeuw, die de wereld binnenstebuiten keert, ontdekken we onszelf. Als Elias op zijn negenendertigste de sneeuw onder zijn voeten voelt knisperen, zal hij de kou en de extatische winterpret van zijn kinderjaren opnieuw beleven. Want dat is wat de winter met ons doet, hij wekt de herinnering aan de verwondering die met het opgroeien in slaap is gesust.
Met acht maanden oud is Elias een vreemdeling in de wereld. Hij spreekt de taal niet, heeft de regels en gewoonten niet onder de knie en is afhankelijk. Liefde is voor hem van levensbelang, in elk geval tot hij zich op de hoogte stelt van de rechten van het kind. Dan zal hij beseffen dat er, voorbij de liefde, sprake is van een sociaal contract. Tot die tijd zal hij zich oefenen in liefde om wederliefde te oogsten, terwijl hij met nieuwsgierigheid, het tweede ijzer in het vuur, een relatie opbouwt met de wereld om hem heen.
In mijn eerste jaren in Finland beleefde ik een tweede kindertijd. Ik was onbeholpen in een wereld vol raadsels die geschreven waren in mysterieuze, staccato-achtige woorden. Als vreemdeling moest ik me continu bewijzen, of het nu ging om het openen van een bankrekening, het aangaan van doorlopende contracten of puur om mijn taalbegrip. Inderdaad, alsof ik een kind was, maar met de kanttekening dat de maatschappij me enigszins wantrouwend gadesloeg.
Hoewel ik inmiddels al jaren in Finland woon, volledig geïntegreerd ben en vloeiend ben in de taal, is dat wantrouwen er nog altijd een beetje. Kort geleden was ik eerste auteur van een wetenschappelijk artikel met enige nieuwswaarde. Zonder uitzondering namen de journalisten contact op met de tweede auteur omdat ik, met mijn buitenlandse naam, vast geen Fins zou spreken. De tweede auteur verwees ze toch door naar mij en ik werd met verontschuldigingen om de oren geslagen.
Met de jaren ben ik me steeds meer bewust geworden van mijn Nederlandse trekjes en met mijn eerdere stille gêne daarover heb ik afgerekend. Ik ben niet meer geneigd tot Fin te assimileren. Laat mij hier maar lekker een Nederlander zijn. Alleen al vanwege mijn naam zal ik altijd een vreemdeling blijven, en Elias misschien ook wel een beetje, al is het maar in de beleving van de ander.
Dat klinkt misschien ernstig, maar is het niet. Want door een vreemdeling te zijn wekken we verwondering. Wij zijn als de winter, we zijn de knisperende sneeuw onder de voeten.