Dagboek van Anne Frank uit Amerikaanse bibliotheken
‘Het dagboek van Anne Frank is verwijderd (uit de bibliotheken) van de scholen’
‘Anne Frankin päiväkirjaa poistettu kouluista’
(Helsingin Sanomat, donderdag 21.8.2025, B3, onder de rubriek ‘cultuur, kulttuuri’)
Het betreft hier een vrij lang krantenartikel met een foto van Anne Frank, terwijl zij aan het dagboek aan het schrijven is. Het artikel gaat over honderden boeken, die verwijderd zijn of worden uit de schoolbibliotheken van Florida in de VS (en elders in Noord-Amerika). Het is niet voor niets, dat er aan toegevoegd wordt in het artikel, dat het nu Florida betreft, een politiek deel van de VS, waar de Republikeinen het voor het zeggen hebben. Dat doet de vrees of meer ontstaan, in hoeveel deelgebieden van de VS dit nog meer zal gaan gebeuren. De verwijderde boeken behandelen, wordt beweerd, met name wat betreft de andersheid (monimuotoisuus) van de Amerikanen (dus de mensen die anders denken als de Amerikanen) of vooral wat betreft racisme (rasismi), of rassendiscriminatie. Het is maar de vraag in hoeverre het verstandig of geoorloofd is, zelfs boeken over andere culturen of andere politieke systemen (in de geschiedenis of hedendaags) behandelen, uit de openbare bibliotheken te verwijderen. Gaat dat niet in tegen de vrijheid van meningsuiting en tegen de vrijheid van ieder mens, te lezen wat hij of zij wil? De mens leert pas volwassen denken, als deze zich gemeten heeft met andere denkwijzen, waar hij of zij het bijvoorbeeld niet mee eens is. Maar goed, het gaat hier bij dit besproken verbod over veel soorten titels en boeken.
De eerste titel van de betreffende boeken, waarvan er maar een paar genoemd worden (volgens The Guardian bijvoorbeeld en niet alleen in de Finse krant HS) en die in dit artikel ook als eerste genoemd wordt, is het dagboek van Anne Frank. HS preciseert: ”(met foto) Anne Frank (1929-1945) schreef haar dagboek in de jaren 1942-1945, toen zij en haar gezin ondergedoken waren in Amsterdam (omdat ze joods waren). Vanwege de vervolging van de joden toentertijd stierf Frank als 15-jarige in een concentratiekamp (Bergen Belsen).” Dit boek dus wordt onder andere uit de Floridase bibliotheken verwijderd, maar waarom eigenlijk? Vanwege de wereldoorlog of vanwege de jodenvervolging? Beide gebeurtenissen zijn een feit, waar we niet omheen kunnen en wat we ook niet mogen verzwijgen. Het dagboek is wel goed geschreven, geen meesterwerk dus van de Nederlandse literatuur, maar een algemeen erkend getuigschrift van het ondergedoken leven in de stad Amsterdam in de jaren van de laatste wereldoorlog, de tijd dus dat Nederland bezet werd door de Duitsers. Misschien gebeurde dit verwijderen vanwege het feit dat Anne, haar zus en hun ouders en de andere familie ondergedoken zaten aan de Prinsengracht in Amsterdam, tijdens WO II, toen Nederland onterecht bezet was door de Duitsers. De jacht op de joden, vanwege racisme dus? Het lijkt er wel op. En het is fout eventuele lezers dit dagboek te onthouden. Omdat het getuigt van een wijze van leven, dat onder de Duitse bezetting verboden was en achtervolgd werd. Omdat de nazi’s principieel de pest hadden aan alles, wat maar naar joods zijn zweemde, racisme dus. Het is lijkt me een schande, dat zoiets in de VS van tegenwoordig gebeuren kan. Het VS met de Republikeinse president Trump en zijn behoefte om de medemensen in hun denken en doen te bepalen. Dat lijkt me verfoeilijk!
Peter Starmans
Opmerking van de redactie: hoewel het dagboek van Anne Frank al heel lang een punt van discussie is geweest in Amerika en ook soms verboden werd, betreft het nu vooral een grafische bewerking.
Taal voor de leuk
Dwarsligger 604, een taalboek uit 2018 van Paulien Cornelisse, een cabaretier en schrijver, een vrouw, die gevoelig is voor moderne taaluitingen, vooral in de spreektaal, en daarover al meerdere boeken geschreven heeft. Maar meestal niet theoretisch, uitzondering daarvan is het boekenweek-essay (beter nog, de twee korte essays) uit 2025, met de titel ‘Hèhè, over wat we zeggen zonder dat we het doorhebben’.
Het werk van Paulien Cornelisse is een mengelmoes van taalopmerkingen, die niet zonder meer samenhangen, maar wel uiterst boeiend zijn geschreven, en die gaan over van alles en nog wat, uiterst zorgvuldig gezien, of beter: gehoord en verwoord. Om maar een voorbeeld te geven: de eerste paar bladzijdes van de dwarsligger hebben als thema’s, ‘de leuk’, ‘supertanks’, ‘heb z’n’, ‘woordaanelkaarplakkisme’ etc., en zo gaat het meer dan driehonderd bladzijdes door. En in
haar andere boeken idem dito.
Maar … het blijft boeien, bladzijde na bladzijde. Wonderlijk. En ik zou willen, dat over zoiets ook in het Fins geschreven zou worden, maar dit is nog niet gebeurd, voor zover ik weet. Het lijkt, wat Paulien doet, een beetje op de sketchjes van onze beroemde cabaretier Toon Hermans of de korte en rake verhaaltjes van de Amsterdamse schrijver Simon Carmiggelt. Boeiende lectuur, dat wel en dat zonder meer. Een aanrader dus, een boek van Paulien Cornelisse!
Een wat langer voorbeeld uit de bundel van 2012 (met in 2025 al de drieëntwintigste druk!), ‘En dan nog iets’ (zo is de bundel getiteld): ”GEBEUREN. Er zijn woorden die ooit in waren, daarna uit raakten, waarop het meteen zonneklaar was dat ze uit waren. ‘Jottem’ is zo’n woord. Dat was ooit (jaren zeventig?) in, daarna uit, en dat weet iedereen. Jottem valt alleen nog nostalgisch of ironisch te gebruiken. Er zijn ook woorden die uit raken, maar op een onopvallende manier. Die woorden zijn er gewoon ineens niet meer; je mist ze niet, je bent er niet blij om, ze zijn gewoon weg.”
Een opmerking van mijn kant: 1) ‘ooit’, ik weet niet meer wanneer precies, maar het gebeurde, opeens in en uit. Dit was voor Paulien en anderen een onopvallend gebeuren, maar toch echt wel een gebeuren, het gaat om onze eigen taal! 2) ‘Jottem’ is zo’n woord. Ik ken het niet eens, maar in de jaren zeventig woonde ik al in Finland, dus het kan best zijn, dat ik het woord gemist heb, jammer maar waar. 3) Bij Paulien Cornelisse komt het woordje ‘gewoon’ komt hier twee maal voor, later nog een paar maal, en elders ook. Zonder ‘gewoon’ kan het ook, probeer maar eens, want we hebben het nu over spontane spreektaal en niet over schrijftaal, waar een echte schrijver heus wel over nadenkt, hij/zij schrijft niet zo maar wat. Tot zo ver mijn opmerking.
Nu gaan we met de tekst verder: ”Ik zag een documentaire uit de jaren tachtig waarin gewone mensen werden geïnterviewd. En wat bleek? In bijna elke zin zeiden ze ‘gebeuren’, maar dan als zelfstandig naamwoord. Dus: ‘Nou, dit is dus zo’n beetje het sauna-gebeuren.’ En: ‘Ik ben niet zo op de hoogte van het hele gebeuren hier.’ Door deze documentaire herinnerde ik me dat dat in de jaren tachtig inderdaad iets was wat volwassenen om de haverklap zeiden. Het maakte de uitspraken interessanter.”
Weer een opmerking van mijn kant: 1) tv kijken we allemaal, in Nederland en Finland, maar de programma’s zijn anders. In de jaren tachtig was er in Nederland een documentaire over de sauna, ons hier in Finland wel bekend, maar in Amsterdam niet zonder meer een normaal gebeuren. In Finland zou het ‘sauna-gebeuren’ (sauna-tapahtuma) ervoor niet zo passend zijn, lijkt me. 2) Dat het Paulien in Amsterdam opviel, kan ik me denken, en zeker haar verklaring ervan: het maakt het gesprek erover (over de Finse sauna dus) in Nederland gewoon interessanter. In Finland nauwelijks, want het is ‘gewoon’, dus een gewone zaak.
Onze tekst afsluitend zegt Paulien: ”Niet gewoon zeggen: ‘Dit is de sauna,’ maar ‘dit is het sauna-gebeuren’. Het betekent geloof ik dat je het niet alleen over de sauna hebt, maar ook over wat eromheen gebeurt – maar in feite voegt het weinig toe. Daarom gebruikten kinderen ‘gebeuren’ ook niet.”
Weer een opmerking mijnerzijds: 1) In Finland is het geen ‘gebeuren’, maar gewoon een normale traditie, een gewone gebeurtenis. Overal heb je in Finland sauna’s! Je praat er zo niet over, zeker niet zo deftig samen met het woord ‘gebeuren’ (tapahtuma), maar je gaat wel iedere week of vaker naar de sauna thuis of in het zwembad en nog beter geformuleerd: de sauna in! Het is er gezellig, warm en echt Fins, daarbinnen in de hitte raken de Finnen aan de praat. Erbuiten misschien wat minder. 2) Overigens: de opmerking over de kinderen is een voorbeeld van de scherpte, waarmee Paulien het woord ‘gebeuren’ en al de andere typische woorden (zoals ‘eigenlijk’ en ‘gaat het’) en uitdrukkingen (zoals ‘Het zal wel raar klinken’ of ‘Hé of hè jongens!’) behandelt.
Paulien Cornelisse spreekt over het typische verschil tussen spreektaal en schrijftaal. Ze schrijft geen romans, maar schrijft wel vlot en begrijpelijk over in het Nederlands typische, telkens voorkomende standaardwoorden en korte, maar vaste uitdrukkingen, die min of meer iedereen in zijn/haar eigen gesprekken gebruikt. En dat doet Paulien in korte opmerkingen of boeiende verhaaltjes, vaak niet meer dan één bladzijde lang. Dat is oké, dat is genoeg om heel lang, in allerhand verhaaltjes en met allerhand woorden of uitdrukkingen, boeiend te zijn en te blijven. Ze noemt die typische woorden of uitdrukkingen ‘sfeermakers of sfeerwoorden’, en dat geeft juist weer, dat het bij de spreektaal om sfeer, dus om gevoelens gaat, min of meer persoonlijk. Zonder deze woorden blijft de taal stijf en grammaticaal, met deze woorden wordt de taal levend, echte taal dus.
Ik pleit er echt niet voor, om de boeken van Paulien te vertalen, maar om ook zoiets te schrijven over opvallende woorden of uitdrukkingen in het Fins. Tot nu toe is het bij mijn weten nog niet gebeurd. Maar misschien weet iemand van de lezers het beter?
Met groet en veel leesplezier,
Petrus Starmans
F. Springer en zijn werk
Op 4 april waren wij door onze ambassadeur Govert Jan Bijl de Vroe uitgenodigd om een lezing bij te wonen van Jan Tom Schneider over het werk van zijn vader, de schrijver F. Springer. De bijeenkomst liep onder de titel van ‘Tweegesprek’. Het bleek een gesprek te zijn tussen een groep belangstellenden van een man/vrouw of twintig met Jan Tom Schneider, schrijverszoon en een studiegenoot en vriend van onze ambassadeur Govert Jan. En het was echt een interessant gesprek na een korte inleiding van Jan Tom Schneider en wat door hem voorgelezen citaten uit het werk van de bekende Nederlandse schrijver F.Springer, zijn vader. Onder de schuilnaam F. Springer schreef Carel Jan Schneider, 1932-2011, diplomaat en schrijver van veel, maar ook veel gelezen boeken. Carel Jan is geboren in Nederlands-Indië, op Java wel, en na de oorlog met zijn gezin naar Nederland verhuisd. Dit is nu genoeg voor zijn biografie, zie verder op het internet onder Wikipedia.
Twee van zijn romans zijn kort geleden in het Fins vertaald door Titia Schuurman, en wel zijn bekendste roman ‘Bougainville’ uit 1981 en ‘Quissama’ uit 1985. Misschien kom ik op deze romans later nog eens terug, maar hier wilde ik eerst iets zeggen over de novelle ‘Sterremeer’ uit 1990, en verder over het meer autobiografische Bandoeng-Bandung en tenslotte (als er nog plaats over is) over het bijzonder spannende ‘De gladde paal van de macht. Een politieke legende’ uit 1969. De middag van de vierde april, samen met Jan Tom Schneider, de zoon van de schrijver Springer dus, in de Nederlandse residentie was overigens zonder meer de moeite waard. Met dank aan ambassadeur Govert Jan. Dit lijkt me genoeg als inleiding.
In de novelle ‘Sterremeer’ worden we eerst bij de militaire dienstkeuring met Felix Sterremeer, een jonge maar nogal dromerige dichter, bekendgemaakt. Hij is nog maar een achttienjarige, enthousiaste jongeman, verliefd, vol van spontane, maar nog onaffe liefdesgedichten. De voorletter F., uitdrukkelijk voor de schuilnaam van de alom bekende auteur F. Springer geplaatst, wijst misschien op de F. van Felix, de gelukkige of naar geluk strevende (Felix is bovendien een hoofdpersoon in de novelle ‘Sterremeer’), maar zeker weet ik dit niet. Het leven van de familie Schneider, eerst in Semarang op Java, dan in Bandoeng, vervolgens in Den Haag, dan in Leiden etc., lijkt me wel problematisch, maar niet zonder geluk en vreugde geweest te zijn. Wie weet? Een karakteristieke zin wil ik de lezer niet onthouden: ”Sterremeer kon dan wel op dansen afgeven, het hoorde toch bij het leven, zeiden ze bij mij thuis.” Dus Felix is een beetje eenzelvig geremd en wat stijf , misschien zelfs schuw. Dat lijkt bij Carel Jan Schneider, alias Felix, toch wel te passen.
Overigens doet de ik-persoon (Nikko) in deze novelle me sterk denken aan het tweede (wellicht eerste) ‘ik’ van de fijne schrijver Springer, de ‘diplomaat’ bedoel ik. Deze diplomaat vertelt nuchter en beheerst zijn verhaal, de andere personen ( in ‘Sterremeer’ vooral Felix Sterremeer en meer nog zijn vrouw Robie) zijn levendiger en ook levender dan de vertellende ik-persoon. Dus de auteur splitst zich in tweeën, de dichter en de diplomaat. Deze combinatie zal wel moeilijk zijn, denk ik, maar goed … het werkt bij Springer wel doeltreffend, temeer omdat hij de inleiding van zijn boeken ruim neemt, dan de spanning en het verhaal opvoert en op het hoogtepunt zijn werk afrondt, zonder dat het onaf werkt. Dat is geweldig en origineel. Dat geldt zelfs voor zijn autobiografische roman ‘Bandoeng Bandung’.
Een opmerking van Jan Tom Schneider (de zoon van de schrijver dus en die de bespreking in de residentie leidde) zit nog steeds in mijn hoofd: ”Ik heb mijn vader vooral leren kennen via zijn boeken”. Dat getuigt ervan, dat Springer (via verscheidene romanpersonen) wel persoonlijk en autobiografisch schrijft over zijn eigen belevenissen of gedachten van weleer. Dat is overigens een algemene waarheid, dat kinderen pas later (bijvoorbeeld door een boek of wat/wie dan ook) hun ouders leert kennen, in het normale geval in ieder geval. Een voordeel voor de lezer is wel, dat de auteur de eigen gedachten in één hoofd, zijn eigen, meestal in zijn werk projecteert op meerdere personen. Volgens het oude principe: verdeel en heers. Dat heersen is natuurlijk hier, een goed schrijver zijn. In ‘Sterremeer’ staan Nikko en zijn vrouw Dorien aan de nuchtere kant, Felix en zijn Amerikaanse vrouw Robie daarentegen aan de andere kant, aan de meer romantische en gevoelige kant. Terwijl de eigenlijk hoofdpersoon van de novelle niet Felix, maar Robie is, de vrouw van Sterremeer, waar het uiteindelijk om draait. En dit uiteindelijk bedoel ik letterlijk: tegen het einde van het verhaal. Daardoor zijn Springers verhalen of romans gemakkelijk te lezen en te begrijpen en zonder meer boeiend, omdat geprojecteerde personen met elkaar pratend discussiëren en er dus in het verhaal leven zit, wat gebeurt en niet alleen maar, wat gedacht wordt in weinige personen. Maar dit ter zijde.
Nu verder over de novelle ‘Sterremeer’. Boeiend is het centrale verhaal op de ‘Westerdam’, een van de beroemde oceaanstomers van weleer van Rotterdam naar Noord-Amerika. We zijn dan al jaren later, er zijn in de twee families al kindertjes geboren, twee meisjes en een jongen. De vaders, Nikko en Felix, die elkaar op het grote schip bij de uitgebreide maaltijden tijdens de lange vaart naar New York telkens weer ontmoeten, zien en spreken. Vooral aan tafel uiteraard, ze zitten uren smakelijk te eten en converseren dan druk met elkaar.
Na de zeereis maken we in het grote New Yorkse luxe en ruime woning van de ouders van de Amerikaanse Robie, tijdens een rijke en vooral drankrijke ontvangst, ter gelegenheid van de boekpresentatie van de gedichten van Felix Sterremeer in het Engels, kennis met de culturele elite van New York, waar Sterremeer (via Robie wel) zich wil of moet bewijzen als geslaagde dichter. Dat maakt hij echter niet waar, jammer genoeg. Want dat lukt tijdens de boekpresentatie en uiteraard ook later niet zonder meer goed of (direct gezegd) zonder meer slecht. Felix wordt in Amerika en elders nauwelijks verkocht, gelezen of gewaardeerd en Robie, zijn vrouw, en anderen ook krijgen als ze genoeg gedronken hebben daardoor boze buiën.
Dat wordt nog erger aan het einde van de novelle, ‘op het uiterste punt van Long Island’, tijdens het idyllische verblijf in het prachtig aan de oceaan gelegen, luxe zomerhuis van de ouders van Robie, waar zij uiteindelijk de waarheid achter het Amerikaanse avontuur van Sterremeer vertelt, namelijk dat alles rond de dichter Felix gemanipuleerd en betaald is door haar en haar vader, om de veelbelovende Felix een schok bij te brengen, zodat hij echt onsterfelijke en niet alleen maar spontane en mooie gedichten schrijft, maar toch wel gedichten die als zodanig een moment de lezer boeien en daarna niet meer. Dan loopt Robie vertwijfeld de zee in, overleeft dat weliswaar, maar blijft haar hele verdere leven sprakeloos en stom en zegt en verlangt niets meer. Er is geen communicatie meer. Ze heeft aan of voor haar man en de wereld niets meer te zeggen. Robie zwijgt, stom uit vertwijfeling. De dichter is met al zijn veelbelovende gedichten gezakt. Felix Sterremeer leert en weet ermee te leven, maar een beroemde dichter wordt hij nooit en te nimmer. Jammer, want Robie heeft zich zo tevergeefs opgeofferd voor haar man, Felix Sterremeer. Zo eindigt deze novelle, op haar hoogtepunt, maar toch doeltreffend.
Dit alles wordt in de novelle heel knap gesymboliseerd door Robies jarenlange studie over de Duitse literatuur, waarbij zij zich vooral beperkt tot de stroming ‘Junges Deutschland’, bovenal geïnspireerd door de nu al lang terecht vergeten dichter Heinrich Stieglitz en zijn vrouw Charlotte, die ook zelfmoord heeft gepleegd om haar man een schok te bezorgen, zodat hij een beroemd dichter wordt. Maar dat werd hij dus niet. Ook toen in de negentiende eeuw lukte het niet en was die opoffering door zelfdoding van de geliefde zinloos. Dit klinkt allemaal heel tragisch, maar is op een overtuigende en vlotte manier geschreven, zodat deze novelle prettig te lezen is en de lezer/es niet bedrukt en treurig, maar tevreden zo niet bevredigd achterlaat.
Boeiend is het de novelle ‘Bandoeng-Bandung’ hiermee te vergelijken. De oudere politicus Chris Regensberg gaat met een handelscommissie naar Java mee, als spreker en goeroe (leermeester) mee. Na het officiële deel van de reis blijven hij en zijn vrouw nog een paar dagen in Bandoeng, waar hij grotendeels zijn jeugd en ook de vreselijke Japanse bezettingstijd van Nederlands-Indië meegemaakt heeft. Hij heeft in een Jappenkamp met zijn moeder en zusje en toen hij groter werd in een mannenkamp jarenlang vastgezeten. Maar de herinnering daaraan is volledig weggezonken of beter weggedrukt. Maar langzaamaan komt die tijd terug en overvalt hem, maar gelukkig is zijn vrouw Vera erbij en vangt veel op, of beter zij begeleid haar man, de zoete maar ook bittere herinneringen toe te laten en zelfs te koesteren. Dat lukt met tegenstribbelingen heel goed en effectief. Vooral het slotdeel met de taxichauffeur, die hen door Bandoeng begeleid, is scherp getekend. Hij blijkt een klasgenoot uit het Japanse mannenkamp te zijn, Otje, die de herinneringen steeds meer bij Chrissie van toen naar boven haalt, de positieve, maar ook de droevige feiten en vooral het feit dat hij, Chris Regensberg, als politicus zijn zwarte vriend in de steek heeft gelaten om na de oorlog naar Nederland te gaan en zijn vriend dan helemaal te vergeten.
Nu met de taxichauffeur en de kennismaking met het familieleven van zijn vriend Otje in Bandoeng wordt Chrissie met zijn neus op de realiteit van toen gewezen en komt er gelouterd en gezonder, ook beter uit te voorschijn. Het knappe van dit boek is, dat F. Springer het boek steeds spannender en boeiender geschreven heeft, zodat Chris Regensberg er inderdaad (meegeleefd door de lezer/es) hernieuwd uit naar boven komt. Dit is uitermate indringend door F. Springer in ‘Bandoeng-Bandung’ beschreven. Een citaat als slot van mijn verhaal.
Vera zegt tegen de taxichaufeur, die hen rondrijdt door het oude Bandoeng: ” ‘Rijdt u alstublieft heel langzaam,’ zei Vera. ‘Ik wil alles goed bekijken, en mijn man ook.’ ‘Stapvoets sadja, mevrouw.’ ‘Bent u van Bandung?’ vroeg ze. ‘Ja mevrouw, geboren en getogen Bandoengse jongen, van toen ze die naam nog met een Hollandse oe schreven. Nooit verder geweest dan mijn Bandoengse neus lang is, hèhèhè!’ ” Daarmee is alles gezegd, en Chris Regensberg trekt er zijn voordeel uit en wordt een beter mens. F. Springer is een goede Nederlandse schrijver, en dat staat vast!
Peter Starmans
VINCENT en zijn zus WILLEMIEN
Vincent van Gogh (maart 1853 – juli 1890) was de oudste van zes kinderen. Zijn één jaar oudere broertje was in het jaar voor Vincent Willems geboorte als baby gestorven.Na Vincent kwam zijn zus Anna ter wereld, daarna (in 1857) zijn broer Theo, met wie hij zoals bekend op latere leeftijd intensief, via brieven en uiteraard ook persoonlijk, veel contact had. Daarna kwamen er in het gezin van Gogh nog twee meisjes, Lies en Willemien (Wil), van wie Vincent vooral met zus Wil uitgebreid gecorrespondeerd heeft. En tenslotte kwam de benjamin Cor, die naar Zuid-Afrika gegaan is en daar gestorven is, als laatste kind ter wereld.
Willemien
Vincents moeder Anna Cornelia is altijd in brieven en liefdevolle belangstelling en zorg in aller harte present geweest. Zijn vader was Theodorus van Gogh, een gereformeerde, principiële maar toch niet al te strenge dominee, die Vincent overigens vurig jarenlang vereerde, maar met wie hij op latere leeftijd geestelijk moeilijkheden kreeg en zelfs knallende ruzie . Maar je zult maar zo’n zoon hebben, die onzeker was en koppig en jarenlang niet wist wat hij wilde en maar zocht en uitprobeerde, wat hij eindelijk wilde worden. Maar zijn boezemvriend Theo, zijn jongere broer dus, wees hem op handtekenen. En pas toen, in de Borinage, in België, viel voor Vincent het kwartje en begreep hij, dat hij kunstschilder moest en ook wel wilde worden. En dat beroep, of hier beter gezegd, deze roeping heeft hij in al zijn koppigheid en met zijn wonderlijke doorzettingsvermogen, via vallen en opstaan, in een jarenlang proces geleerd en gerealiseerd. Uit hem is terecht, maar ook wel erg moeizaam, onze Nederlandse schilder, wereldberoemd en dat terecht, Vincent van Gogh geworden.
In dit artikel wil ik vooral Vincent in zijn Parijse tijd (van begin 1886 tot begin 1888) en de anderhalf jaar erna in Arles in Zuid-Frankrijk volgen, toen hij de door de wereld zo geliefde en mensen echt troostende schilder werd. Vooral ook via persoonlijke aandacht van zijn broer Theo (en zijn financiële ondersteuning) en via contact met zijn jongste zus Wil, aan wie hij in de loop van de laatste drie jaar van zijn leven 23 uitvoerige en boeiende brieven geschreven heeft.
Korenveld met Arles op de achtergrond.
Het begin van de eerste brief uit de tweede helft van 1887, toen Vincent nog in Parijs bij zijn broer Theo woonde, luidt zo:”Mijn beste zusje, ik dank u wel voor uw schrijven, maar ik voor mij heb tegenwoordig zo ‘t land aan schrijven; echter zijn er vragen in uw brief waarop ik wel eens antwoorden wil.” Dat ‘u/uw’ was toentertijd nog normaal in de schrijftaal, maar het ‘mijn beste zusje’ klinkt al veel persoonlijker en hartelijker. Verder antwoordt Vincent meestal, hij begint dus de correspondentie met Wil pas, als de ander hem al een brief geschreven heeft. Jammergenoeg zijn de meeste brieven, die aan Vincent geschreven zijn, niet overgeleverd, ook de brieven van zijn zus Willemien niet. Jammer, maar waar! Dat hij echter ‘t land had aan schrijven, blijkt uit de bewaarde brieven niet. De bewaarde brieven van hem omvatten alles bij elkaar al vier dikke, dichtgedrukte boekdelen.
Het is de moeite waard, de thema’s eens te bekijken die Vincent in deze eerste brief behandelt. Zijn zus Wil heeft al jarenlang voor het gezin gezorgd, eerst in Brabant, in Nuenen, waar de dominee gestationeerd was en waar Vincent min of meer in huis was tot voorjaar 1885, na de moeilijke jaren in De Borinage, in Den Haag met Sien en in Drenthe, overigens wel een heel mooie streek, maar ook heel eenzaam en koud. Daarna bleef hij eerst nog een paar maanden na vaders plotselinge dood (maart 1885) in de buurt, in Nuenen dus, maar toen trok Vincent kort naar Antwerpen, de stad van de beroemde Vlaamse schilder Peter-Paul Rubens, een machtige schilder, fantasie- en kleurrijk. En vandaar naar zijn broer Theo in Parijs, de stad met vele collega’s, schilders en bekenden van Theo, de bekende kunsthandelaar, de beste vriend niet alleen van Vincent, maar ook vriend van de moderne kunst en hun schilders. En uiteraard van het impressionisme, dat in het Parijs van toen nog naklonk. In Montmartre bijvoorbeeld.
Spoorbrug van Arles
Maar nu de thema’s. Wil heeft een stukje geschreven over ‘planten en de regen’. Ze wil misschien schrijfster worden. Daar komt opeens de ‘korenkorrel’ in de brief naar voren, de graankorrel, die rijp en een halm wordt, maar niet allemaal, de meesten jammergenoeg niet. Vincent spreekt dan over hun ‘kiemkracht’, “En het natuurlijk leven is dus kiemen. Wat de kiemkracht in het graan is, is de liefde in ons.” Mooi gezegd van hem, maar niet altijd volop gerealiseerd, noch bij Wil maar ook nog niet ten volle bij Vincent. OK, maar wie denkt er hier niet aan schilderijen van de ‘Zaaier’ of de ‘Maaier’, aan de graanvelden of de oogst, in vele werken van Vincent van Gogh geschilderd, uiteraard in later tijd, de tijd van Arles, Saint Rémy en Auvers-sur-Oise? Maar daar ging Vincent pas na Parijs naartoe!
Een Provençaalse boer, Milliet
Hier aansluitend citeer ik: “En de ziekten waaraan wij beschaafde lui ‘t meest laboreren, zijn melankolie en pessimisme. Zo bv. ik die zoveel jaren tel in mijn leven waarin de lust tot lachen me ten enenmale verging, of dit door mijn eigen schuld zij of niet terzijde stellende, ik bv. heb vooral behoefte om eens goed door te lachen.” En van de aloude ernstige ziekte melankolie of zwaarmoedigheid hadden Vincent zelf, maar ook Theo en Willemien en zelfs Cor heel veel last. En de ernst van vader en dominee Theodorus van Gogh gaat ook wel in die richting. Dit te relativeren ‘door te lachen’ is dan een levensnoodzakelijk geneesmiddel, maar dat werkt slechts een tijdlang, dan echter niet meer. Cor heeft het geweten, Willemien ook, Vincent is eraan gestorven en Theo een half jaar later. Dus zo onnozel was die ziekte niet. De opmerking ‘eens goed door te lachen’ was wel serieus bedoeld door de oudere broer tegen zijn jongere zuster. Maar of het definitief helpt? Ik weet het niet!
De bijbel komt in een domineesgezin natuurlijk ter sprake, zo ook in deze brief. “Wat zoekt ge de levende bij de doden?” Ik herinner me ergens uit Vincents brieven, dat hij zich verwonderd afvraagt, waarom in de wereld van toen (maar ook in de onze) dode schilders en hun schilderijen zo hoog gewaardeerd en letterlijk met veel geld beloond worden, maar de levende schilders nauwelijks gezien en vaak niet goed betaald worden. “(Mijn eigen lotgevallen …) Maar wat doet zulks ertoe; ik heb een vuil en lastig vak, het schilderen, maar zijnde zoals ik ben, werk ik dikwijls met plezier en ik zie de mogelijkheid doorschemeren om schilderijen te maken waarin wat jeugd en frisheid zit, zij mijn eigen jeugd een van die dingen die ik verloren heb. Als ik Theo niet had, zou het mij niet mogelijk zijn tot mijn recht te komen met mijn werk, maar daar ik hem tot vriend heb, geloof ik dat ik nog zal vorderen en het zal kunnen uitvieren.” Vincent is uiterst bescheiden ondanks zijn oprechtheid, ook tegenover zijn eigen zus. En zo’n opmerking na de geslaagde samenvatting in Brabant met de ‘Aardappeleters’ (april 1885) en de meesterlijke boerentekeningen uit die tijd! Vincent was werkelijk bescheiden en oprecht. En zijn jeugd was gelukkig, maar jammergenoeg voorbij. De afhankelijkheid van Theo, financieel gezien, is overduidelijk, maar daar lijdt Vincent nauwelijks onder, dat had hij met het zicht op de toekomst met Theo afgesproken. Hij is dus al wat zekerder geworden en is ervan overtuigd, dat hij wat kan: schilderen en tekenen!
Een volgend thema is de kleur. In Antwerpen (met het zicht op Rubens) en in Parijs merkt Vincent, dat hij wat betreft kleurgebruik nog heel veel leren kan. Hij bestudeert het nu theoretisch en brengt het ook in zijn concrete werk tot uiting. Denken we maar aan de schitterende bloemstukken, die hij tussendoor tot stand brengt. Bloemen zijn in hun pracht van kleuren, bomen in hun typische vormen in winter, voorjaar en zomer Vincent dierbaar, dat constateert hij zelf: “En toen ik deze zomer te Asnières landschap schilderde, zag ik er meer kleur in dan vroeger.”
Een soort conclusie van dit alles zou men kunnen lezen in een opmerking als “Er komt veel vanzelf, men groeit en ontwikkelt vanzelf. Studeer en blok niet te veel want dat maakt onvruchtbaar, amuseer u liever te veel dan te weinig en til de kunst of de liefde evenmin te zwaar. Men kan er zelf weinig aan toe- of afdoen, ‘t is een kwestie van temperament vooral.” Wijze woorden van een broer, die allerhand meegemaakt en ondervonden heeft, en die zo wijzer is geworden! Grappig wel als men bedenkt hoeveel Vincent zelf gelezen heeft en probeerde te verwerken over kleur en vooral Franse moderne literatuur.
Regelmatig in zijn andere brieven aan zus Wil benadrukt hij de kleur en schoonheid van de natuur en het gebruik ervan in zijn kunst. Tuinen en buitennatuur hebben Vincents aandacht vooral en bovendien typen van mensen. Vooral die, die hij zo vaak als het mogelijk is in portretten als typen vastlegt. Hij noemt met name Roulin, de postman en zijn vrouw en kinderen, de postbode in dit geval dus, bijzonder belangrijk voor Vincent, wiens communicatie vaak bestaat in brieven schrijven of beanwoorden. Postbode Roulin blijkt in Vincents leven vaak een enorme steun bij moeilijkheden en ongelukken, en ook Roulins vrouw is een troost en toeverlaat voor hem. Portretten als ‘mousmé’ (het meisje uit de Provence), de ‘zoeaaf’ (soldaat) en ook anderen.zijn uiterst belangrijk voor hem. Dat is juist wat hij wil als kunstenaar.
De slaapkamer van Vincent in het Gele Huis
Met een korte beschrijving van de vierde brief aan Wil van middenzomer (juni 1888) in Arles wil ik dit artikel eindigen. Het bericht begint al goed: “Lieve zuster, welbedankt voor uw brief waarnaar ik reeds had verlangd. Ik durf mij niet naar mijn gevoel te laten gaan om u dikwijls te schrijven of dit uit te lokken uwerzijds.” Wat mooi en liefdevol van de eenzame Vincent, die in de hitte en de krachtige en de vaak bij zijn schilderen storende wind (mistral) volop aan het werk is in de mooie natuur rond Arles. Hij voegt er inzichtsvol aan toe: “Al die correspondentie draagt niet altijd bij om ons die zenuwachtig van gestel zijn, krachtig te houden in gevallen van eventuele onderdompelingen in de de melancholie van de soort die ge noemt in uw brief en die ik zelf zo nu en dan ook heb.” Jammer dat die brief van Wil niet bewaard is gebleven! Dit zegt Vincent al lang voordat hij met kerstmis 1888 samen zal breken en zijn geestesziekte zich zal uiten in herhaaldelijk terugkomende vlagen van waanzin.
Dan praat hij over zijn leermeester in Den Haag, Anton Mauve, van wie Wil bericht heeft dat hij gestorven is. Vincent is er oprecht van ondersteboven, al is zijn opvatting van echte schilderijen heel anders dan zijn leermeester, met wie hij uiteindelijk gebroken heeft. Ook heeft hij het in positieve en lovende zin over zijn collega Paul Gauguin, die beloofde naar Arles, naar ‘het gele huis’ van Vincent te komen en die veel met de eerste ernstige aanval van waanzin van Vincent aldaar te maken heeft. Hij voelt zich verplicht Willemien in te lichten over de impressionisten, die hij nu kent, Bernard, Pisarro bijvoorbeeld, en over portretkunst en kleur, over het verschil tussen fotograferen en schilderen en zo.
Dit lijkt me een goed moment met dit verhaal te stoppen. Veel plezier met de waarlijk troostende kunst van Vincent van Gogh en tot een volgende keer.
Peter Starmans
De jonge schilder Vincent van Gogh
Een jaar of vier geleden heb ik in ons blad, het Noorderlicht, een artikel gescheven met de titel ‘Vincent van Gogh in 2020’ (Noorderlicht 3/2020). 130 jaar terug was hij toen in Auvers bij Parijs gestorven door zelfdoding. Vincent is na Rembrandt natuurlijk een van de bekendste Nederlandse kunstenaars in Finland, zonder iemand daarmee te kort te willen doen. Omdat ik al van de jaren negentig van de vorige eeuw me regelmatig heb beziggehouden met Vincent, wilde ik weer eens een poging wagen, iets zinnigs over de jonge schilder Van Gogh te schrijven. Laten we zeggen: over Vincent van Gogh, de schilder van ‘De aardappeleters’! Een volgende keer kom ik dan voor de derde keer op de in Nederland, Finland en internationaal beroemde Nederlandse schilder van bijvoorbeeld zonnebloemen en zo terug.
En nou ja, de ‘jonge’ schilder, want … zo jong was hij nu ook weer niet toen hij in 1885 (hij was geboren in Zundert in maart 1853) De aardappeleters schilderde, hij had al een zwaar leven achter de rug. Een leven van zoeken naar zijn levensopgave! Kunstverkoper, leraar en opvoeder, tekenaar of kunstschilder? De laatste twee hebben het uiteindelijk gelukkig gewonnen. Hij is wel de bekendste Brabantse boerenschilder en later de alom geroemde ‘Franse’ natuurschilder geworden, maar dat echt niet zonder moeite en via een leven vol dramatiek. Hij werd uiteindelijk en langzaam maar zeker de boeiende schrijver (van vele, vele en regelmatig lange brieven), een tekenaar en schilder van groot formaat. Zelfs uiteindelijk wereldberoemd, maar dat jammergenoeg niet tijdens zijn eigen leven. Aan die moeizaam verdiende beroemdheid zijn twee zich opofferende jonge mensen ten onder gegaan: Vincent, de oudste van het kinderrijke gezin van Gogh, en zijn vier jaar jongere broer Theo, de broer die het (financieel en geestelijk) mogelijk heeft gemaakt, dat zijn arme, af en toe zo dwaze en alsmaar denkende en zoekende broer Vincent überhaupt kon, of zelfs mocht leven, tekenen en schilderen.
Het huis van de familie van Gogh
Vincent leefde van 30 maart 1853 tot aan 29 juli 1890 een zwervend bestaan. Hij woonde in Brabant, Engeland en Frankrijk, in Londen, Den Haag en Parijs, hij werkte als kunstenaar in Zuid-Franrijk, in Arles en St Remy, en ging toen naar het noorden terug, naar Auvers bij Parijs. Hij doodde zichzelf daar, geestelijk ziek en vooral teleurgesteld, zonder hoop op toekomst, maar toch … in alle rust en vrede met de wereld om hem heen en met zijn broer Theo, dokter Gachet, zijn collega’s en vrienden. Ons is echter zijn erfenis in de vorm van tekeningen en schilderijen gebleven.
Vincent kende zijn talen (hij heeft langere tijd in Zuid-Engeland als kunstverkoper gewerkt, heeft er rondgezworven en verder bestaat nog het grootste deel van zijn honderden brieven die hij in goed Nederlands en bovendien goed Frans schreef. Vincent las verrassend veel, vooral sociaal actuele boeken van de Engelse, Franse en Amerikaanse literatuur van toen, reisde ‘per pedes apostolorum’ (hij wandelde vaak schoenen kapot) van her naar der, leefde zuinig zo niet uiterst armoedig tot aan het einde van zijn korte leven en werd door zijn broer Theo geestelijk en materieel begrepen en ondersteund, en daarbij nog min of meer volledig betaald.
Vincent keerde telkens weer als jonge man terug naar zijn vaderlijke en moederlijke tehuis in het armoedige wevers- en boerenland Brabant, naar Zundert, Etten en Nuenen, waar papa dominee was. Hij was eerst een vurig bewonderaar van zijn vader, protestants dominee van de gematigde richting, principieel christelijk (bij Vincent wel christelijk principieel), dat wel, maar wat in ieder geval zijn vader betreft niet al te streng en koud calvinistisch, zijn vrouw en kinderen oprecht en hartelijk liefhebbend, maar toch … Vincent kreeg uiteindelijk slaande ruzie met zijn vader door zijn eerlijke, radicale en compromisloze levensopvattingen. En toch … Vincent bleef tot zijn vaders plotselinge dood (maart 1885) regelmatig met hem contact houden en ook altijd, zijn hele leven lang, met zijn moeder en vooral zijn jongste zus Wil, en met Theo uiteraard.
De tentoonstelling ‘Vincent van Gogh, Tie taiteilijaksi, Vägen till konstnär’ (VvGogh, zijn weg naar tot kunstenaar) in 2020/2021 in het Finse museum Didrichsen, was een succes, ook al werd het wat het bezoekersaantaal betreft wat geremd door de corona-crisis. Het tentoongestelde omvatte een veertigtal tekeningen, geleend uit het museum Kröller-Müller op de Veluwe (in werkelijk unieke samenwerking tussen de twee genoemde musea) en als extra nog twee olieschilderijen, één uit Parijs en één uit Auvers-sur l’Oise. Eén van het genoemde Nederlandse museum Kröller-Müller (een beroemd zelfportret uit Vincents Parijse tijd) en één uit het kunstmuseum Ateneum te Helsinki (‘Een straat in Auvers’, het enige schilderij van VvG in Fins bezit). Het betrof hier een kleine maar heel fijne tentoonstelling, uniek, omdat het van a tot z gewijd was aan het werk van Vincent en een doordachte lijn had: de wording tot kunstenaar Vincent van Gogh. De catalogus van de tentoonstelling (in iedere Finse bibliotheek te lenen, hoop ik) is mooi verzorgd en omvat een korte, maar verantwoorde en duidelijke, mooi geïllusteerde samenvatting van het leven van onze beroemde schilder. Geschreven door de vakvrouw Minna Tuominen, die ook het commentaar bij gereproduceerde platen verzorgd heeft.
Het geheel van de tentoonstelling omvat tekeningen uit Etten (1881), Den Haag (december 1881 – september 1883), Nuenen (december 1883 tot november 1885). Maar … Vincents verblijf in de
Borinage met aansluitend zijn verblijf aan de Brusselse kunstacademie (vooral vanaf voorjaar 1880 tot en met maart 1881), toen hij uiteindelijk tot het inzicht van zijn roeping tot schilder kwam en serieus en systematisch begon te tekenen, ontbreekt. Het verblijf van september 1883 tot december 1883 in Drenthe wordt wel genoemd in de catalogus, maar niet gestaafd door een of meerdere tekeningen, jammer toch wel, want een volledig beschreven of getekende ‘weg’ tot het grote kunstenaarschap van Vincent van Gogh krijgen we uiterindelijk zonder meer niet aangeboden.
De wandelschoenen van Vincent
Na de teleurstellende tijd als kunstverkoper in Den Haag, Londen en Parijs, voorts als boekverkoper in Dordrecht en als student Latijn en Grieks in Amsterdam, kwam Vincent uiteindelijk door bemiddeling van zijn vader in de Brusselse predikersopleiding terecht, en ging daarna enigszins op eigen initiatief en vrijwillig (want Vincent was een uiterst koppige persoon, die van binnen wist wat hij wilde) naar de uiterst sombere en sociaal problematische Belgische mijnstreek Borinage, zonder ook maar zijn opleiding in Brussel af te willen maken. Hij kreeg wel korte tijd later een soort vergunning om als prediker in deze Zuid-Belgische industriële mijnstreek op te treden, maar gedroeg zich zo extreem en radicaal christelijk, dat hij vervreemde van zijn daar aanwezige geloofsgenoten (mijnwerkers dus) en ook van zijn superieuren, dat hij eind 1879 ontslagen werd en zichzelf maar staande moest houden. Natuurlijk met de financiële hulp van vader en broer Theo. Vincent bevond zich toen in een diepe geestelijke crisis, vervreemd van deze wereld, van zijn vader en ook van zijn broer Theo, maar doorleefde deze positief en op eigen kracht. Hij nam met de hulp van zijn vader en zijn broer Theo de draad van zijn leven weer op, erkende zijn roeping tot kunstenaar bewust en gewild, oefende zich van toen af aan, gericht en intensief, in het tekenen van de hem omgevende landstreek en de mensen, die daar ondergronds in de kolenmijnen werkten. Vincent nam van toen af zijn streven naar het handwerk van zijn kunstenaarsschap honderd procent serieus. Het is overigens uitermate interessant, waarom hij de maatschappelijk problematische streek de Borinage telkens maar weer opzocht, om daar te leven, te werken en te tekenen, ondanks de uiterlijk bittere omstandigheden en de extreme armoede waarin hij leefde en ook wel wilde leven. Enigszins te vergelijken met onze mijnstreek in Zuid-Limburg, maar sociaal gezien veel problematischer.
Dit was het echte begin van zijn ‘weg’ tot de ons zo bekende en geliefde kunstenaar. Er zijn tekeningen uit die tijd bewaard gebleven en die spreken voor zich! Jammer dat die er niet bij waren in de tentoonstelling. In de herfst 1880 ging hij dus, min of meer genezen van zijn geestelijke en lichamelijke crisis in de Borinage, naar de kunstacademie van Brussel, oefende keihard volgens zijn karakter en vond daar steeds meer zijn eigen tekenstijl. Vincent trok begin 1881 naar zijn ouderlijk huis in Etten, waar hij verder tekende en tekende, en wel: de arme en hard werkende mensen van de buurt, de boeren bij hun werk, in hun milieu en hun manier van doen. Hier in Brabant werd de boerenschilder Vincent van Gogh (zoals de beroemde boerenschilder Pieter Breughel de Oudere, vele eeuwen terug geboren).
Na een ernstige onenigheid in Etten rond kerstmis 1880 met zijn vader ging hij naar Den Haag, waar hij aanvankelijk les kreeg (of misschien beter hints en aanwijzingen van een gerenomeerde en bekende schilder) van de Nederlandse schilder Anton Mauve, die hem tot schilderen met olieverf en kleur aanzette. Daar kwam hij langzaamaan tot zichzelf, werd zelfstandig en probeerde zelfs een klein ‘proefgezin’ met Sien Hoornik en haar twee kinderen (niet zijn eigen kinderen) uit, om zich staande te houden en vooral zichzelf als kunstenaar te bewijzen. Pas toen Vincent naar eigen en andermans zeggen voldoende geleerd had en hij met zijn experiment van een eigen gezinnetje weer volledig de mist in ging, ging hij naar het mooie herfstige en winterse Drenthe, en van daar uit (toen hij het er in de winter te koud en eenzaam kreeg) uiteindelijk naar zijn ouderlijk huis in Nuenen, waar zijn vader toen als dominee beroepen was.
Het kerkje van Nuenen
De tragische liefdesgeschiedenis in Etten met Kee Vos-Stricker, die ondanks Vincents heftige pogingen om de dochter van de Amsterdamse dominee Stricker als vrouw te krijgen, mislukte volledig en laat ik hier onbesproken. En de intense liefdesgeschiedenis in Den Haag met zijn model Sien, die al een dochtertje had en een zoontje toen kreeg (maar beiden niet van Vincent), liep uiteindelijk ook mis. Dit gebeurde gedeeltelijk door de tegenwerking van zijn familie, en van zijn leermeester Mauve en zijn ‘beschermer’ meneer Tersteeg. Maar vooral gebeurde dit ook omdat hij (gedreven als hij was door iets diep in hem, wat hij wilde uiten) voor honderd procent tekenaar en schilder wilde worden en die roeping doodserieus nam.
Daarvoor trok hij eerste naar Drenthe, daarna naar zijn ouderlijk huis in Nuenen, waar hij energiek voortging met het tekenen en schilderen van arme wevers en hardwerkende boeren. Hier ontstond zijn eerste werkelijke meesterwerk ‘De aardappeleters’, waarvan de eerste versie in het Kröller-Müller museum bij Arnhem is. Het definitieve schilderij ervan hangt in het Van Gogh-museum in Amsterdam.
Dit was het meesterstuk als afsluiting van zijn eigenzinnige opleiding, die hij zo op eigen houtje, maar ook met de aanwijzingen van collega’s en vooral van zijn broer Theo, met een alom geprezen en perfect schilderij afsloot. Vooral in Brabant maakte Vincent voorts tekeningen, waar je zonder meer U tegen zegt, waarlijk meesterlijk, indrukwekkend en mooi! Daarna ging Vincent via Antwerpen en Parijs naar Frankrijk, waar zijn tweede beroemde periode van rijpe schilder zich voltrok.
Maar daarover een volgende keer meer, vooral met behulp van de brieven van Vincent aan zijn jongste zus Willemien. Mijn overtuiging is wel dat Vincent van Gogh met ‘De aardappeleters’ de periode in Brabant afsloot met een hoogtepunt uit zijn carrière. Een uiterst geslaagd meesterstuk, en verder met zonder meer meesterlijke tekeningen van wevers en boeren aan het werk.
Daarna pas ging hij naar elders, eerst naar zijn broer en Franse collega’s in Parijs, en toen naar zijn verblijf in Frankrijk, een periode, die een hoogtepunt van internationale schilderkunst was.
Veel leesplezier,
Peter Starmans
NB: vanwege het auteursrecht slechts enkele illustraties, maar tekeningen van VvGogh zijn bij honderden op het internet te bekijken!
Robert Ekering: Een levensschets
Een van onze oudste leden, misschien wel de oudste, is dit voorjaar gestorven, vrij plotseling. Hij was wel af en toe ziek, maar zo ziek, dat wist ik jammergenoeg niet! Hij is gestorven in februari van dit jaar 2024 en is begraven in maart naast zijn zus Carry en zijn moeke, mamma Ekering, die hem allebei zijn voorgegaan. Robert was toch een welbekend lid van de NViF, trouw bij de feesten, met name de vroegere koninginnedag onder Juliana en Beatrix, nu uiteraard met Willem-Alexander als koning, al meer dan tien jaar, de koningsdag. Dat soort feesten vieren we graag en samen, dat zijn onze gelegenheden, weer eens met elkaar kontakt op te nemen als Nederlanders onder mekaar. Verder was Robert een vrolijke en praatgrage gast bij de vieringen van het Ontzet van Leiden, ieder jaar in oktober of november, en uiteraard bij de nieuwjaarsontvangst aan het begin van ieder jaar. Daarom verwonderde het me, dat hij dit jaar er niet bij was, maar niemand kon me toen verder informatie geven. Dit jaar met de koningsdag kwam Nosje wat later naar binnen, gaf me een hand en zei dan opeens: heb je dat niet gehoord? Ik zei nee en ik wist niet wat ze bedoelde. Toen zei ze wat bedeesd: weet je dan niet dat Robert Ekering kort geleden gestorven is na een korte ziekte en al begraven is. Dat was voor mij helemaal nieuw, en heeft me diep geraakt, Robert was zo’n lieve man en trouw lid van de vereniging, en ik had hem terecht gemist bij de nieuwjaarsontvangst van dit jaar in het gezellige Aleksis Kivihuis in Helsinki. Daarom schrijf ik graag wat over hem en vertel wat me heeft geboeid bij Robert, telkens maar weer.
Ik herinner het me nog goed uit de jaren negentig van de vorige eeuw (?1996?), toen de Nederlandse ambassade niet vrij was vanwege een ‘putkiremonti’ (buizenvernieuwing), waar ze in Finland de laatste jaren zo gek op zijn. Onze geliefde ambassadeur van toen, Bart de Bruijn Ouboter, huurde zonder aarzelen de enorme restaurantzaal van Puistokatu om toch het feest samen te kunnen vieren. Het was een geslaagd feest.
En wie zit daar aan het raam op een van de weinige stoelen? Mamma Ekering, vrij oud maar met een borreltje in de hand, met naast haar haar dochter Carry, die tot mamma’s dood goed voor haar gezorgd heeft, en uiteraard de zoon, wat te laat gekomen zoals meestal, keurig gekleed in een chique donker pak met stropdas, onze vriend Robert, de gentleman, die een vriendelijk wakend oog op zijn zus en zijn moeder gericht hield. Robert ten voete uit: zorgzaam, attent, vrolijk, en in zijn hart optimistisch; op en top in de goede zin van het woord een echte gentleman. Zij, de Ekerings, waren altijd samen, konden het goed met elkaar vinden, zorgden voor elkaar, maar vooral voor mamma, die volop spraakzaam (met haar diepe stem) en erbij, echt aanwezig was; uiteraard bij haar geliefden, maar ook bij vele leden van de NViF, die graag een praatje met hen maakten. Wat denk ik graag aan hen terug, aan alle drie, met liefde en genegenheid. Ze waren oprecht zo vriendelijk en zagen en bespraken de wereld wel reëel maar ook relatief, positief vooral waar mogelijk, dus optimistisch. En communicatief!
Robert en Carry waren beiden aan het werk bij Finnair. Robert voelde zich op zijn plaats in de lounge voor passagiers, die uren wachten moesten op een volgende vlucht en behoefte hadden aan een rustige omgeving, waar ze wat eten of drinken en vooral wat praten konden over van alles en nog wat; small talk uiteraard, maar ook over de politiek en de wereld, waarin ze leefden.
Daar was de communicatieve Robert op zijn plaats, met zijn talenkennis, met zijn algemene wijsheid en zijn verlangen, om de anderen te dienen (te ‘bedienen’ is misschien beter gezegd), niet slaafs, maar graag en bereidwillig, zoals zijn werk het hem voorschreef. Ik heb begrepen, dat Robert zich daar gelukkig voelde en goede kontakten had met de mensen, die daar langs kwamen maar ook met zijn collega’s en zijn bazen. Dat kan ik alleen maar prijzen en waarderen!
Omdat ze bij Finnair werkten, konden ze ook regelmatig en goedkoper ergens naartoe reizen, naar Nederland bijvoorbeeld om daar falilieleden en vrienden te ontmoeten, naar elders om daar vacantie te houden of ook vrienden op te zoeken. Daar maakte Robert uitgebreid gebruik van. Hij was een reiziger ‘pur sang’! Vaker was hij bij vrienden in Zuid-Frankrijk, vooral in het voorjaar als het in Finland nog donker en besneeuwd of modderig was. Daar in zuidelijker streken kon hij de natuur zien openbloeien en ervan genieten, want dat kon hij echt ook! Tevens was hij vaker langere tijd in Thailand, vanwege vrienden, maar ook vanwege de zon en de warmte, en dat zal hem zeker goed gedaan hebben.
Voordat ik het vergeet: Robert was een groot bewonderaar van de Oranjes. Hij las het mooie tijdschrift Vorsten van voren tot achteren door, en deed anderen een plezier, doordat hij oude exemplaren met veel foto’s en tekst op feesten meebracht en meegaf, als iemand er grote interesse voor toonde.
Robert hield ook van stilte en teruggetrokkenheid, werkte veel met de pc, dacht na en hield ervan. Dat kunnen we alleen maar prijzen! Ik herinner me nog de regelmatige terugreis na een geslaagd feest, lopend naar metro, bus of trein. Wat vertelde hij dan graag over zijn leven, zijn plannen, zijn werk, een genot om ’s avonds in de het donker zo persoonlijk met hem te praten. Dat maakte het lopen gemakkelijker, concentreerde de tijd en legde een band, die een volgend keer weer verdiept kon worden. Dat is ware vriendschap, niet dag in dag uit, maar meer in de zin van kameraadschap, af en toe en op z’n tijd, maar echt gemeend. Dat houdt mensen bij elkaar en stimuleert om verder te leven.
Een kant van hem, waar ik een beetje voorzichtig mee ben, want daar ben ik niet persoonlijk bij betrokken: hij was een zeer actief lid van de Oud-Katholieke kerk in Finland, een kleine maar actieve sekte, waar ik het fijne niet vanaf weet, maar dat hoeft ook niet! Hij was in hun liturgie een wezenlijk lid, als priester of als lector. Dat tekent hem ook: actief zijn in de formele en liturgische omgang met anderen, lidmaatschapsgenoten. Waarom niet? En zij, zijn medeleden, hebben hem ook wel eerlijk gesteund in zijn laatste tijd, bij zijn ziekte en sterven, en ze hebben ook zijn begrafenisdienst, zijn crematie en graf verzorgd. Daar kunnen we hen alleen maar voor danken en dat doe ik bij deze. Robert, je was een goede vriend en kameraad, en zeker een goed en actief lid van de NViF. Dank ervoor.
Peter Starmans
Antarctica: niemandsland
Hier gaat het dus niet over onze arctische streken, de noordpool, het noorden. Daar kunnen we een andere keer over dromen. Hier gaat het over de Antarctica, de streken rond de zuidpool, waarnaartoe de schrijver Adwin de Kluyver een paar jaar geleden een ontdekkingsreis heeft gemaakt en wel met een oude driemaster in navolging van beroemde ontdekkingsreizigers à la Amundsen, Scott of de Japanner Nobu Shirase, waar de meeste lezers waarschijnlijk nooit van gehoord hebben. Maar goed, daarover direct meer.
Onze vorige voorzitter Guido had een paar jaar geleden, tijdens de corona-tijd, een heel goede inval: om een jaarlijkse algemene ledenvergadering eens te combineren met een presentatie vanuit Nederland, waarbij auteurs zelf via een boekhandel een eigen recent boek te propageren, ook natuurlijk om meer belangstelling te wekken voor de vergadering. Daar is Guido volledig in geslaagd, er waren bij de videozittingen en de presentatie zeker meer dan twintig actieve deelnemers.
Een jaar of twee drie is dit goed gelopen, en ik herinner me bijvoorbeeld met plezier de gezamenlijke bespreking, samen met auteur Adwin de Kluyver, over zijn boek ‘Niemandsland’, waarover dit artikel hier gaat; of de ontmoeting met Pauline Terreehorst over haar spannende boek ‘Het geheim van de Gucci koffer’. Fijne en geslaagde gebeurtenissen, waar de deelnemers graag en actief aan meededen. Als grappige anekdote herinner ik me ook nog, dat de uitzending met Adwin de Kluyver opeens door een technische storing een minuut of twee stilstond: met als resultaat een stilstaand beeld met de mond van Adwin open, alsof hij ons net iets wilde zeggen, maar het op dat moment niet kon. Het is heus goed gekomen dit keer, en het was boeiend, wat hij ons te zeggen had.
Maar nu over het genoemde boek zelf. Het boek wordt aaneengeregen door een reisverslag; het bericht namelijk van een reis door Adwin de Kluyver zelf gemaakt, bewust en met het oog op zijn toen nog te schrijven boek; en wel naar de Antarctica, met inderdaad een oude opgeknapte driemaster, zoals Nobu Shirase, een Japanse ontdekkingsreiziger, met zijn driemaster, de Kainan-maru, in 1912 gemaakt had, om voor zijn keizer de zuidpool te ontdekken en die pool dan door de nationale vlag te planten in beslag te nemen; en daar is hij door ontoereikende voorbereiding jammer genoeg niet in geslaagd.
De Kluyver wilde dus Nobu Shirase navolgen, door ook met een driemaster naar het zuidpoolgebied te varen. Dat is hem overigens wel gelukt. Maar niet met dezelfde driemaster! Het reisverslag van Adwin tussen de andere rijke verhalen door houdt het boek met allerhand wetenswaardigheden en spannende avonturen in deze koude streken als eenheid tezamen. Hij vertelt ons over pinguïns, albatrossen, walvissen of over utopieën en mensen die daar toen en nu gelopen of geskied en al ontdekkende in barre omstandigheden gewoond hebben. Het betreft hier een boek, dat van het begin tot het einde ons in spanning houdt, via allerhand min of meer geslaagde pogingen in heden en verleden, om dat werelddeel bloot te leggen, te ontdekken dus.
Adwin de Kluyver zelf is uiteraard geen eigenlijke ontdekker van de zuidpool, maar overtuigt ons wel als literair onderzoeker van allerhand waargebeurde verhalen over thema’s rond die ijskoude streken in het zuiden, die vanzelfsprekend stuk voor stuk de moeite waard zijn en overigens politiek zelfs steeds meer de moeite waard worden. De tv gaf kortgeleden een uitgebreid gesprek weer van Arto Nyberg met een moderne wetenschappelijke onderzoeker van Antarctica, die er net vandaan kwam en uitgebreid verslag over uitbracht. Denken we ook maar aan de tegenwoordige politieke strijd om de noordpool (de zuidpool komt deze eeuw ook aan de beurt!), de strijd daarom, wie het gebied eromheen bezitten en uitbuiten mag, dus triest genoeg ook vaak misbruiken. Want de mens wil vaak alleen maar voor zichzelf de materiële rijkdom ervan hebben en niet zonder meer ergens gewoon zijn, in de natuur; of (voor kijkers op de teevee) via uiterst interessante documentaires over de flora en fauna aldaar. Deze week was er nog een boeiende film over een groot en vrijwel onbewoond eiland in het noorden van Canada, wonderlijk en zo anders dan het gewone leven in Helsinki of Amsterdam.
Het boek nu gaat bijvoorbeeld in een van de eerste hoofdstukken over Polynesiërs, die eeuwen geleden met een primitieve boomstamkano wilden ontdekken, wat er zich achter die zeehorizon bevond. Of over de Bruggenaar Roeland Vergote, die in de zestiende eeuw met Ferdinand Magellaan meevoer om de doorgang van de Atlantische Oceaan naar de Stille Oceaan mede te ontdekken, namelijk de Straat van Magellaan ten noorden van Kaap Hoorn.
Vermakelijk ook is het verhaal over de Duitse natuurwetenschapper Johann Reinhold Forster, die op bevel van de koning van Groot-Brittannië met de Resolution van de beroemde kapitein James Cook meevoer op James Cooks tweede jarenlange reis naar het nog onontdekte zuidpoolcontinent (1772-1775). En dat samen met zijn later alom bekende zoon Georg Forster die in 1772 pas veertien jaar oud was.
Johann Forster was echt geen zeeheld, integendeel, maar hij heeft wel voor ons het Paaseiland met zijn vreemde beelden en de inwoners ervan en ook Vuurland en zijn primitieve bewoners voor het eerst beschreven en voorts allerhand interessants over dieren en planten tijdens de zeereis onderweg gepubliceerd. Wat ik vooral als leraar zo interessant vond, is, dat De Kluyver de bekende hoofdpersoon James Cook in zijn verhaal op de tweede plaats zet, om een ander, de ‘naturalist’ Johann Forster, in een kritisch zonnetje te zetten en recht te doen. Dat bevalt me wel. Dat lijkt wel Anna Enquist in haar geslaagde roman ‘De thuiskomst’, waarin de hoofdpersoon de vrouw van James Cook is, die telkens zonder haar man jarenlang alleen thuis alles moet regelen en doen.
Dan volgt er een bijzonder mooi hoofdstuk over bekende Engelse schrijvers, Samuel Taylor Coleridge en William Wordsworth (met zus), die met hun in wereldwijde zeemanskringen welbekende gedicht ‘Van de oude zeeman’ troost hebben gegeven aan talloze zeemannen in nood, in storm en regen. Dat is toch hun eigen lot (en ‘schuld’), omdat ze volgens de genoemde sage een weerloze albatros gedood hebben, die grote en misschien wat naïeve vogel van de Antarctica. Dit doden als symbool voor de mens, die de wereld om zich heen wil beheersen en uitbuiten, koste wat het kost. Hier zonder meer tevens een meesterlijke beschrijving van de albatros, ‘het symbool van zwerven, zweven, varen en eindeloos reizen’, zoals Adwin de Kluyver het formuleert. Binnen dit verhaal past ook de herinnering van de jammerlijk mislukte expeditie naar de zuidpool van Ernest Shackleton in 1915. Zijn gekraakte schip, de Endurance, is kortgeleden gevonden! In dit verhaal wordt ook Willem Schouten vernoemd, die als eerste met zijn schip in 1611 Kaap Hoorn gerond heeft. Alles bij elkaar een gaaf verhaal!
In het midden van het boek staan de twee belangrijkste verhalen: het verhaal van de overwinnaar, de ontdekker van de zuidpool, Raold Amundsen, die bewust ten koste van zijn trekhonden (uitgeput, doodgeschoten en opgegeten, wat hem door velen toch wel kwalijk is genomen) de zuidpool als eerste en nauwkeurig gepland heeft bereikt. En daarna dan het droevige maar ook trotse verhaal van de verliezer Robert Scott, zo vol typische Britse trots, ondanks of misschien wel dankzij de manier waarop Scott en zijn twee kameraden de heldendood gestorven zijn (twee kameraden waren al onderweg gestorven), drie mannen dus, die opgesloten in hun tent tijdens een verwoede en langdurige sneeuwstorm, vlak voor de finish waardig doodgevroren zijn.
Het gaat hier in het tweede verhaal natuurlijk om de voorbeeldige Engelse gentleman Robert Falcon Scott, die ook de zuidpool bereikte (maar een maand later dan de Noor Roald Amundsen op 14.12.1911) en die op de terugweg vlak voor Cape Evans, waar hun schip lag, door barre weersomstandigheden in hun tent gevangen zaten (of beter lagen) en in de bittere kou en met knagende honger als vrienden en weldra als voorbeeldige Engelsen stierven. Het is misschien wel groots hoe de Britten trots op hun posthuum geadelde Robert Falcon Scott en zijn mannen waren, ondanks hun bittere verlies (niet glanzend goud, maar slechts gewoon zilver), een geldend voorbeeld voor het Britse volk van echt heldendom zijn geweest, vooral door hun manier waarop zij moedig gestorven zijn.
Die Engelsen waren overigens niet voor niets een van de belangrijkste onderdelen van de geallieerden van de Tweede Wereldoorlog, zo werd ons op school voorgehouden. Zij hebben ons toch maar bevrijd. Wij hebben in Nijmegen in de herfst van 1944 een tijdlang Engelse officieren in huis gehad, zij in ons huis boven, wij in de kelder beneden. De herinnering aan deze mannen is overigens nog steeds warm, jarenlang hebben we nog contact met hen en hun gezinnen gehad. Zo wordt toch een ideaal van identiteit geschapen, ook nu nog. Denken we ook maar eens aan koningin Elisabeth of eerder nog aan koning Charles met zijn prostaatkanker, wat weliswaar iedere man kan overkomen, maar dat van ons komt echter niet in de krant of op de teevee. Ik herinner me ook, dat ik (misschien toen ik veertien was) als sinterklaascadeau hoopte een groot en duur boek over juist deze zuidpoolontdekkers, bijvoorbeeld over Amundsen en Scott, te krijgen. En ik heb het ook gekregen en ben er lang mee bezig geweest, terwijl ik echt geen ijsheld of gentleman ben, meer een held op sokken en een Nederlander bovendien. Maar ja, zulke symbolen van heldendom heeft de doorsneeman of -vrouw nodig, om volwassen te worden. Later werden het in Nederland zulke ijshelden zoals bijvoorbeeld Ard Schenk of Kees Verkerk (en Sven Kramer uiteraard). En nu zijn het weer anderen, in Finland meer ijshockey-helden of muziekhelden.
Dan volgt er een allercharmants verhaal ‘Kaap Adare – een mensje’, over de pinguïns en hun intense antarctische leven. Vooral religieuze fundamentalisten in de negentiende eeuw prezen deze vogel omdat het zo kuis en voorbeeldig voor christenen zou leven. Maar George Levick, die in 1910 met kapitein Scott met de Terra Nova meevoer als zoöloog en scheepsarts en ook in zijn vrije tijd pinguïns wetenschappelijk gadesloeg en onderzocht, hij weet er alles van, want hij heeft allerhand in het leven van pinguïns met eigen ogen voor zijn neus zien gebeuren, maandenlang.
In het puriteinse Victoriaanse tijdvak van de Britten (en Europa) zag hij bijvoorbeeld voor zijn ogen en hij beschreef dat ook uitvoerig, dat pinguïns er wat hun seksuele gewoontes wat van kunnen. Je kunt het zo gek nog niet bedenken, het gebeurde ook bij de pinguïns. De christenfundamentalisten keken toen wel op hun neus en deden er het zwijgen maar toe! Het latere boek van Levick, ‘Antarctic Penguins – a Study of Their Social Habits’, was een grote steen in de puriteinse vijver van veel mensen in de wereld. En golven dat het boek veroorzaakte! En uiteraard tevens een teleurstelling voor christelijke herders, die juist de pinguïn als kuis voorbeeld hun gelovigen voor ogen hielden.
Het volgend verhaal, ‘De jacht’, gaat over het vangen van walvissen in deze zuidelijke wateren, een bloedstollend verhaal over dit wrede jagen op deze voor de industrie en onze gezondheid van belang zijnde dieren. Natuurlijk hebben wij toen we jong waren tot ons verdriet (want een lekkernij was het inderdaad niet) levertraan moesten slikken; en het vet en de olie van walvissen was ook voor de industrie kapitalen waard. Vandaar. De Nederlander Willem van der Does heeft er in 1947 een populair jeugdboek over geschreven, ‘Storm, ijs en walvisschen’.
Als een van de laatste verhalen van het prachtige boek van Adwin de Kluyver stond ik er niet van te kijken, toen zelfs de Duitsers in de jaren dertig van de vorige eeuw een rijksvlag met hakenkruis (de swastika-vlag als symbool van het Hitlerrijk) in het antarctische gebied wilden plaatsen, om hun belang bij dit gebied te onderstrepen. Gelukkig is dit Neuschwabenland door de WO2 echter nooit echt gerealiseerd.
Afsluitend geeft Adwin de Kluyver ons dan nog twee toegiften: Het verhaal dat er in 1947 ook een vrouw aanwezig was (of eigenlijk twee) in deze vooral mannelijke wereld, vrouwen, die een functie hadden bij een wetenschappelijk Amerikaanse expeditie op Stoningtoneiland. Het liep wel maar was niet zonder meer een succes bij de typisch masculiene wereld van ontdekkers en wetenschappers op Antarctica. En tenslotte het mooie afsluitende verhaal van de wereldberoemde foto van ‘de Blauwe Knikker’. En wel de ronde aardbol op het zuiden gezien in volle zon, maar wel in het duistere diepzwarte heelal, een foto in 1972 genomen tijdens de Apollo 17-reis naar de maan, met uiteraard voor het eerst het zuidpoolgebied stralend wit in het centrum. Gepland en geslaagd!
Veel leesplezier, Peter Starmans
Identiteit van Finnen en Nederlanders
IDENTITEIT 2
Zoals de lezers wel weten, is de vraag naar de identiteit van de mens – hier preciezer de identiteit van de Finse en de Nederlandse mens – voor mij belangrijk. Het is een gecompliceerde vraag, waarop een juist en bevredigend antwoord niet duidelijk is. In dit artikel wil ik de Finse en Nederlandse (misschien ook Vlaamse) wintertraditie met elkaar vergelijken en constateren, dat dit verschil wel heel erg groot is en wellicht iets te maken heeft met het innerlijk van de mensen, die in deze verschillende tradities zijn opgevoed.
Beginnen we maar bij november.
Bij ons in het katholieke Nijmegen was de eerste november Allerheiligen, we vierden het samen als gezin, school, parochie, en wel als de gemeenschap der heiligen, van mannen en vrouwen die nu en vooral toen het gezicht bepaalden van kerk en maatschappij. Iets universeels vierden we. Op de dag erna vierden we pas Allerzielen, de dag dat we de dierbare gestorvenen herdachten, vrienden, familieleden, ouders en zo. We dachten aan hen en gingen eventueel naar hun graf om hen ook enigszins mee te laten vieren. In Finland heb je daarentegen alleen maar Pyhäinpäivä, zoiets wel als allerzielen. Dus daar is het enige verschil tussen de mensen: die gemeenschapsidee van een grotere wereld, waar we deel van uitmaken, en dat is mij met de paplepel ingegoten.
Op de 13de november heb je de dag van Martti, de in zijn leven sociale Martinus van Tours. Verrassend dit jaar was wel dat deze dag nu juist werd gekozen om Martti Ahtisaari te begraven, de grote Finse man van de vrede onder de mensen, overigens ook de eerste door het volk spontaan gekozen president van Finland en vooral bekend als de internationale diplomaat die overal ter wereldvrede heeft helpen stichten, bijvoorbeeld in Namibië, in Atjeh, in Kosovo. Hij heeft niet voor niks en terecht de nobelprijs voor de vrede gekregen in 2008, hij was bekend in de hele wereld, met de Zuid-Afrikaan Nelson Mandela bijvoorbeeld en met vele andere bekende politici van allerhand richtingen.
De begrafenisviering in de lutherse domkerk in Helsinki was heel stijlvol, perfect verzorgd en werd per teevee uitgezonden, door velen bekeken. De liederen waren zorgvuldig uitgekozen en mooi uitgevoerd, de eerlijke en doordachte woorden van bisschop Eero Huovinen, een persoonlijke vriend van Martti Ahtisaari, en vooral ook de warme dankwoorden van Sauli Niinistö, de voorzichtig wijze en ook populaire president van nu, Er was hier sprake van een verzorgde mengeling van oude, lutherse en traditionele thematiek, maar tevens met verrassend nieuwe punten. Zoals bijvoorbeeld het prachtig cellostuk van Pablo Casals over de vrede, een Zuid-Europese smeekzang om vrede in Catalonië, Spanje en in de wereld. Dit is eigenlijk in Finland, in de kale lutherse domkerk van Helsinki, onpassend en toch werkte het heel passend en emotioneel, als een juweel van eerbetoon aan de oud-president; en verder de bekende en geliefde Finlandia van Sibelius aan het slot, die klonk dit keer (uitgevoerd door een militaire kapel, met rommels en trompetten) zo indrukwekkend en zo Fins als maar wat. En dat in een lutherse domkerk! Het geheel (ook de sobere begrafenis erna op Hietaniemi) was overtuigend, een warm afscheid van het Finse volk van een geliefd president en vredesman. Zoiets heb je in Nederland ook wel meegemaakt bij de begrafenis van koningin Wilhelmina of Juliana, maar vooral de begrafenis van de geliefde Duitse prins Claus is me wat dit betreft bijgebleven.
Nu naderen we al december.
De laatste zondag van het jaar wordt gevierd rond het laatste oordeel, een protestantse gruwelviering met brullende dominees op z’n best. Wij nuchtere Nederlandse katholieken denken dan hoogstens aan de machtig mooie schilderijen van Rubens of Michelangelo, maar we staan bij het oordeel niet zozeer stil. Of toch wel …?
En nu zijn we bij de Nederlandse identiteit! Want in Nederland heb je de grote scheiding van protestanten in allerhand kleuren, van katholieken (en die vooral in het zuiden), van socialisten (in het noorden bijvoorbeeld), om maar wat verschillen te noemen. Dus de Nederlandse identiteit zelf is ook niet zo duidelijk, meer verward en verwarrend, onscherp. Ook de strijd met het water is vooral toch in Zeeland, Holland, Friesland en Groningen, maar niet zozeer in Gelderland, Brabant of Limburg aanwezig. Finland is wat dit alles betreft (klimaat, weersomstandigheden) veel homogener, tot nu toe.
De kersttijd begint met de advent, de vier witte kaarsen keurig naast elkaar, iedere zondag één meer aangestoken. Bij ons thuis hadden we wel in de voorkamer een adventskrans, met vers groen en sterk van geur, met dezelfde vier witte kaarsen uiteraard, maar niet in de kerk maar thuis, in het gezin.
De viering van de Finse onafhankelijkheid (met twee wit-blauwe kaarsen voor het raam van zes tot negen uur) op 6 december kunnen we uiteraard naar voren halen, maar goed, daar hebben we het direct over, zoals ook over Sinterklaas en Santa Claus, de Amerikaanse benoeming van de Finse Joulupukki, die in Lapland woont, maar uit Amerika stamt en toeristisch tegenwoordig uitgebuit wordt.
Op dertien december is het feest van Santa Lucia, een vooral door Finland graag overgenomen Zweedse traditie, daar uit Duitsland stammend. De uitbundige viering van dit feest was oorspronkelijk natuurlijk op Sicilië vooral populair. In Nederland wordt het feest wel op sommige plaatsten gevierd, maar niet zo heel veel. In Finland heeft het vooral de betekenis van een lichtfeest, Lucia is de patrones van het licht, de zon in de duistere wereld van het noorden. Na de 22ste december worden gelukkig de dagen gelukkig weer telkens wat langer, de winterse zonnewende is hier dus vanouds een geliefd en uitbundig gevierd feest, omdat daarmee uiteindelijk de somberheid van de wereld in en om ons verdwijnt. In de Scandinavische landen is dit een centraal thema van de wintertijd: het licht, de kaarsen, de jeugd en het terugkeren van de zon, de warmte die ermee gepaard gaat, in dit besneeuwde en bevroren, vaak mistige en duistere land, waar de mens in de winter ingekapseld en wat somberder en zwijgzamer als anders leeft, en daarom iedere kans om zich te ontspannen aangrijpt (speelt dat ook niet bij de geliefde ‘pikkujoulu’ van de firma’s voor een belangrijk deel mee?) om zo aan de winterse depressie te ontsnappen.
Wat de gewoontes van het kersteten betreft, zijn de verschillen uiteraard nogal groot. Bij ons thuis had het kerstontbijt met krentenbrood, met rode linten over een wit tafellaken, met kaarsen en vers groen, een grote en centrale betekenis, nadat wij als kinderen moe na de middernachtmis naar huis gekomen waren en slaapdronken in bed gerold waren. Van kerstcadeaus was bij ons thuis geen sprake. In Finland wordt de vooravond van kerstmis vooral gevierd, met een bezoek aan de sauna, een eventueel bezoek aan het graf van gestorven geliefden, maar dan met de heerlijke ham en de ovenschotels, zoals die in Finland en Zweden traditioneel op tafel stonden en staan, à la de Zweedse populaire schilder, Carl Larsson. Iedereen (als vanouds, ook de knechten en de dienstmaagden en heel vroeger zelfs de slaven) had ook daar het (voor)recht mee te doen, mee te zingen, mee te eten, een aloude traditie, al stammend uit de romeinse tijd. Maar dit alles heeft misschien maar weinig invloed op een eigen groeiende identiteit gehad. Het was een warm gezins- of familiefeest, hier en daar.
Een groter verschil speuren we in de sinterklaasviering van Nederland en Vlaanderen, die we in Finland niet meemaken, tenzij in de Nederlandse of de Vlaamse vereniging onderling. In Finland stuurt iedereen aan vele mensen kerstkaarten met de beste wensen, in Nederland misschien meer nieuwjaarswensen, en met sinterklaas maken we min of meer geslaagde gedichten, om elkaar te plagen op een gezellige manier. Overigens is de sinterklaasviering met de Sint als bisschop in Nederland en Vlaanderen nog traditioneel; de gezinsviering op de vooravond van het Sint Niklaasfeest is zelfs op een beroemd schilderij van Jan Steen vastgelegd, dat echter zonder Zwarte Piet en Sint Nicolaas, maar wel met cadeautjes, pepernoten, fondant, speculaaspoppen en kransjes, een zogeheten protestantse viering misschien, tot in Nieuw Amsterdam verbreid. De Santa Claus echter (vergeleken met de kerstman, de Joulupukki in Finland) kwam via Amerika naar Europa terug en heeft uiteindelijk met ons eigen Sinterklaasfeest weinig meer gemeen. Zijn verschijnen is meestal op de vooravond van Kerstmis. Overigens, de kerstboom, de glazen kerstballen, de kaarsjes in de boom, de cadeutjes onder de boom en heel veel anders traditioneels kwam naar Finland toe via Duitsland en kwam hiernaartoe via Zweden. Het cadeautjes geven aan jong en oud met sinterklaas in Nederland en Vlaanderen, en op de kerstavond in Scandinavië is een oude en vriendelijke gewoonte, die onze welwillendheid tegenover elkaar benadrukt. Zoals met sinterklaas bij ons. Of toch meer?
Wat wil ik met dit alles zeggen?
Ik vraag me allang af wat deze zo intensief beleefde wintertijd, zo anders in verschillende landen, met de vorming van de identiteit te maken heeft? Jong zijn is gevoelig zijn voor impulsen, die vaak een heel leven lang doorwerken, Dus de sombere wintertijd anders vieren en beleven heeft misschien meer met de vorming van een hechte innerljike identiteit te maken als we denken. Dit beweer ik hier niet, maar stel ik wel vast en geef ik dit als vraag door.
Eén gebeurtenis heeft alleen in Finland op 6 december plaats: de algemene viering van de onafhankelijkheid.
Homogeen en door iedere Fin wordt dit van harte gevierd. Dit wordt uiteraard in Nederland niet gevierd, maar misschien is het te vergelijken met de koningsdag. Wellicht is het ook te vergelijken met de bevrijdingsfeesten begin mei, niet in Finland maar in Nederland. Maar ja, daar komen we op een heel ander terrein: de concrete historie van oorlog en vrede, en bijvoorbeeld ook de relatie van een land met Duitsland, uiteraard heel anders van gestalte in Finland, in Nederland en Vlaanderen, of moeten we hier wellicht België schrijven. Maar daarover wil ik het hier niet hebben.
Terug naar de viering in Finland van de onafhankelijkheid, op zes december. In Zweden misschien te vergelijken met de viering van de Nobelprijswinnaars in het raadhuis van Stockholm. Wat vreemd toch, dat handjes geven van het presidentpaar met vele mensen, met naam en toenaam genoemd en met mooie kleren aan. Urenlang! Wat is daar voor lol aan, voor de teevee te zitten en daarna of daartussendoor korte interviews met populaire personen, die iedereen kent. Maar toch: iedereen kijkt. De kijkdichtheid is intens en voor het venster branden twee wit-blauwe kaarsen, voor de natie en voor de veteranen van de winteroorlog en de voortzettingsoorlog.
Op zich werd toen rond 1940 Finland niet onafhankelijk, dat was al in 1917 gebeurd, een meer dan honderdjarig tijdstip. En juist dit heeft ook (of vooral?) iets met de Finse identiteit te maken, dit gaat diep en dat kunnen wij eigenlijk als buitenlander niet meebeleven, want onze geschiedenis is een andere geweest, gewoon heel anders.
Dit heeft hier met buurman Rusland te maken, bij ons misschien meer met de geallieerden die ons bevrijd hebben van de Duitse bezetting. Dat heeft zonder meer iets met de Finse identiteit te maken, denken we op dit moment maar aan de felle beleving van het NAVO-lidmaatschap en de meer dan duizend kilometer lange grens met Rusland. Daar zit angst of in ieder geval bezorgdheid, anders dan de bezorgdheid in Nederland en Vlaanderen, die ook van dat alles op de hoogte zijn, maar het heel anders beleven. Denk maar aan het denken over de Oekraïne in Scandinavië en Nederland. Hier is de vraag terecht: wat heeft dit eigenlijk met identiteit te maken, van Finse mensen, van Nederlandse mensen, van Vlaamse mensen. En dit alles blijft een vraag voor mij, zonder een duidelijk antwoord. Of …???
Peter Starmans
Niemandsland

Wie zijn wij eigenlijk: Nederlanders, Nederlanders in het buitenland, Nederlanders in Finland, halve Finnen (gedeeltelijk door de wederhelft, met wie je samenleeft)? Het zijn allemaal moeilijke woorden of uitdrukkingen, met vragen van hier tot ginder.
De laatste tijd ben ik vaak aan het nadenken over wie we nou eigenlijk zijn, en vooral ook wat het verschil is tussen een Nederlander die verbonden is met een Fin of een Finse, of iemand die in dit land zijn/haar plaats of zijn/haar werk gevonden heeft, en de Finnen om hen heen.
Ik ben tot aan mijn pensioen jarenlang werkzaam geweest als lector aan de universiteit voor Nederlandse Taal en Cultuur. Maar wat betekent Nederland of Nederlands hier? Wat betekent hier Taal en wat Cultuur?
Het gaat uiteraard wel over de Nederlandse taal, maar die wordt behalve in Nederland ook in Vlaanderen gesproken, en ook in Suriname, Curaçao en zelfs in Zuid-Afrika, al is dat wel een zelfstandige taal geworden, een dochtertaal van het Nederlands. En ga zo maar door. En toch … telkens gaat het ook om iets anders, om een variant van dezelfde taal. Dus die taal in Nederland is niet een algemene, overal op dezelfde manier gebruikte en gesproken taal, maar vaak met Hollandse, Groningse of Limburgse invloed in uitspraak en idioom en ga hier maar door: wat heeft dat met ons eigen ik te maken?
Mijn moeder is geboren in Groningen (haar familie kwam oorspronkelijk uit het Duitse Westfalen), mijn vader is geboren in Zuid-Limburg, en ik zelf ben na drie zussen en samen met een tweelingbroer geboren in Nijmegen in Gelderland. Ik ben wel opgevoed in Algemeen Nederlands (mijn vader was leraar Nederlands in Nijmegen), maar toch … in Limburg met zijn heerlijke dialect zijn we, toen we jong waren, vaak lang op vakantie geweest; in Groningen heb ik een paar jaar germanistiek gestudeerd en in Nijmegen (na Tübingen) ben ik afgestudeerd, voordat ik naar Finland ging, om daar als docent talen (Duits en Nederlands) te werken en om een gezin te stichten en onderhouden. In Nijmegen heb ik lesgegeven, in het Duits (omdat ik germanist ben) en ook in Arnhem. Daarna heb ik in Finland lesgegeven, mijn hele leven lang tot aan mijn pensioen, eerst vooral in het Duits aan zakenlieden in opleiding of in de export en later dan vooral in het Nederlands aan studenten van de uni. Daar ben ik dan uiteindelijk officieel lector geworden voor Nederlands Taal en Cultuur. Het is me nogal niet wat, een mengelmoes van van alles en nog wat.
En dan die Nederlandse Cultuur! Wat houdt dat woord niet allemaal in? Schilderkunst, muziek, architectuur, literatuur, kennis van land en volk (volkskunde), geschiedenis en ook hier weer: ga zo maar door. Natuurlijk heb ik mij vaak beperkt tot de bij de Nederlandse taal behorende literatuur, maar zelfs dat is al een oeverloos gebied. Er is literatuur in Nederland, in Vlaanderen, in Suriname, in Curaҫao, in Zuid-Afrika, er is streekliteratuur, er zijn veel gedichten geschreven, maar ook romans, novelles en meer zakelijke literatuur. Ga dat allemaal maar beheersen en doorgeven aan studenten, die gebrekkig tot behoorlijk Nederlands geleerd hebben en om de een of andere reden interesse in de Nederlandse taal en cultuur hebben.
Mijn eigen identiteit is (in de Nederlandse taal bijvoorbeeld) in Nederland ontstaan, in Nijmegen, de oudste stad van Nederland, aan de prachtige Waal en Ooipolder gelegen, een stad met een duizendjarige historie: Romeins, inheems, Frankisch, Spaans, Frans, Hollands en Nederlands natuurlijk. Mijn middelbare school, het beroemde en strenge jezuïetencollege, het Canisius of het ‘Hok’, aan de Berg en Dalseweg, vlak bij ons huis aan de Frans Halsstraat, stond letterlijk op de legerplaats of kazerne van het Xe Romeinse legioen; mijn leraar voor Latijn was ‘paatje’ van Buchem, tevens directeur van het prachtige Romeinse museum Kam, en dat vlak naast de school; en mijn leraar voor geschiedenis was meneer Brinkhoff, een uitmuntend kenner van de Nijmeegse geschiedenis; en daarover vertelden beiden veel. Mijn vier zonen hier zijn zo Fins als maar zijn kan, ze hebben hier hun werk en hun eigen gezin, maar toch … ze hebben ook wel interesse in Nederland, omdat ze een Nederlandse vader hebben; en toch: ze zijn en denken en voelen en leven in mijn geval op een Finse manier. OK wel, maar de identiteit van hen en indirect dus ook van mij hier in Finland, die al meer dan de helft van mijn leven hier woon en werk en me gelukkig voel, wat stelt dat voor, wat is dat eigenlijk, is die veranderd?
In de NViF zijn er rond de tweehonderd leden, ze komen wel voor het merendeel uit Nederland, maar toch … uit Groningen, uit Holland, uit Limburg, uit Vlaanderen bijvoorbeeld. Is hun identiteit dan te vergelijken met mijn eigen, Nijmeegse identiteit; en dan … die van hun of mijn kinderen, met een Finse moeder of vader? Hebben die dan een Finse of een Nederlandse identiteit of een gemixte? Een moeilijke vraag, waar ik niet zomaar een antwoord op weet. Deze vraag speel ik graag terug naar jullie, leden van de NViF. Wat denken jullie erover?
In augustus waren we een weekje bij familie in Kesälahti in Oost-Karelië (tussen Mikeli en Joensuu) en ook een paar dagen bij vrienden in Asikkala (Vääksy), een kilometer of 25 ten noorden van Lahti. Als we alleen maar aan de natuur denken: Kesälahti ligt tussen twee meren, het Pyhäjärvi en het Puruvesi; Asikkala tussen het Vesijärvi (met de aloude industriestad Lahti) en het Päjänne-järvi (tot aan Jyväskylä). In Kesälahti bevind we ons in Oost-Karelië tegen de Russische grens aan, met enorme naaldbossen en meren; in Asikkala bevindt zich het tussenmeerse Vääksykanaal met zijn sluizen, om voor de houtindustrie en tegenwoordig meer voor het watertoerisme een verbinding tot stand te brengen tussen twee grote meergebieden, uiteraard ook met enorme naaldbossen, dus veel en goed hout voor de industrie. Dat zijn grote verschillen met Nijmegen aan de Waal, op een heuvelrug gelegen, waar het een feest is om in de mooie Nederlandse natuur met haar polders, loofbossen en heuvels de Vierdaagse te lopen (met blaren op de voeten) of te fietsen. Ook mooi, maar zo anders dan in Finland.
In Kesälahti is al jaren geleden in een oude school een drukbezocht en goed verzorgd cultuurcentrum geopend, Sovintola, met iedere zomer weer wisselende tentoonstellingen en lezingen van, over en met kunstenaars, meestal Fins en uit de buurt. Wat heb ik daar dit jaar weer indrukwekkende en aansprekende kunst gezien van maar liefst zes kunstenaars en kunstenaressen. Om maar een paar namen te noemen: Veikko Myller en Reijo Turunen, beelden van de een, aquarellen van de ander. Verder heel mooie Finse ‘volkskunst’ van Raija Puukko, mooi en origineel. Verder van Noora Ketolainen wat ‘primitieve’, leuke en geestige kleine schilderijtjes, Dit alles aansprekend en boeiend, zowel voor Finse als voor Nederlandse ogen. Wonderlijk toch. Hier lijkt de volksidentiteit geen niet begrijpende of andere rol te spelen. Dat vertoonde is goed en persoonlijk, dat begrijpen we best wel, zonder aan ons land te denken, waar we geboren zijn. Heerlijk wel, en dat is in de Finse provincie, in een echt kleine gemeente, ver weg van een grote stad, te vinden! En vele bezoekers komen ernaartoe, graag zelfs, vanwege de mooie Kareelse omgeving en natuur uiteraard, maar ook vanwege zulke universele kunst en cultuur. Fijn zo. Moderne beelden dus (uit onze eigen tijd en meestal klein) van Veikko Myller, een Finse beeldhouwer uit een geslacht dat een eeuw of wat geleden vanuit Duitsland naar Finland is getrokken. Verder heerlijke en originele volkskunst van de kunstenaresse Raija Puukko, een feest voor het oog. Traditioneel gedeeltelijk maar ook origineel. Met zulke kunst kun je je identificeren, waar je ook vandaan komt, of je nu Nederlander of Fin bent, daar resoneert iedere identiteit.
In Asikkala vind je langs het riviertje, de Vääksy-joki, die vroeger fel naar beneden stromend de twee meergebieden verbond en uit mekaar hield, daarlangs is een natuurpad aangelegd, kort maar erg instructief en zo Fins als het maar zijn kan. Bij de ingang staat er een mooi en heel origineel beeld van een plaatselijke sportvrouw, Raija Kauppi, wereldkampioene oriënteringsloop door bossen en velden, een sport die in Scandinavië hoog aangeschreven staat. Verder heb je daar in Asikkala een klein maar uiterst interessant museumpje, met de geschiedenis van de plaatselijke melkfabriek en vooral de geschiedenis van de visserij op de meren in de buurt, niet alleen voor amateurs maar ook voor professionele vissers. En jawel hoor; daar was een groot gedeelte gereserveerd voor vishaken, wereldberoemd geworden door Lauri Rapala, die hier geboren is en juist hier baanbrekend werk verricht heeft door benodigdheden voor amateuristische en professionele visserij te ontwerpen, die efficiënt vissen mogelijk maken . Zijn voorstellen sloegen internationaal aan, of de visser nu in Amerika of Europa of waar ook ter wereld woonde. Ga maar eens op het internet kijken bij deze firma (www.rapala.fi).
In Kesälahti hebben we heerlijke gerookte brasem (savulahna) gegeten, vers uit het Puruvesi; in Asikkala hebben we oversmakelijke rendiersoep (porokeitto) gegeten. Dat kun je in Nederland nauwelijks zo krijgen, maar gelukkig wordt er wel bij de jaarlijkese viering van het Ontzet van Leiden ‘verse’ diepvriesharing aangeboden, lekker vet met veel uitjes, heel graag als Nederlander met de hutspot naar binnen geslokt. Maar zulke haring moet wel in Nederland besteld worden! En toch … het smaakt ons alledrie, de brasem, de rendiersoep en de haring, onafhankelijk van je identiteit. Zo is het maar net!




Maar we zijn en blijven dus bij de vraag naar de identiteit.
Verschillen tussen Nederlanders en Finnen, tussen Nederland en Finland, zijn er zeker en die verschillen zijn soms zelfs groot en hebben toch wel denk ik allerhand met ons eigen ik te maken. Maar de meeste verschillen hebben uiteindelijk (zo is onze ervaring) weinig met onze echte eigenheid te maken, we kunnen zonder problemen in vele soorten natuur leven, in Nederland, in Zuid-Finland, in Karelië en in Lapland; we kunnen allerhand ter plekke traditioneels eten en drinken, we kunnen van Nederlandse en Finse kunst genieten; en dat alles zonder dat daardoor onze identiteit er echt door geschokt wordt of door elkaar heen geschud.
Wat is dan het verschil tussen de mensen in Nederland en Finland? Want verschillen zijn er, dat merken we dagelijks. Ik denk hierbij vooral aan de taal, de Fin-Oegrische taal van Estland en Finland. Die taal is en blijft voor ons (als buitenstaanders?) moeilijk, en we blijven de taal lastig vinden en begrijpen uiteindelijk niet alles, wat er gesproken of geschreven en gedacht wordt in Finland. Maar dit is toch voor de Finnen zelf de moedertaal, daarin wordt hun identiteit wezenlijk geboren!
Ik als talendocent ben er nog steeds niet goed achter gekomen, hoe dat nu eigenlijk zit. Voor een Nederlander zijn binnen de EU de romaanse talen van het zuiden moeilijk, maar leerbaar en integreerbaar, ook voor de Germaanse talen geldt dat overigens, en zelfs voor de Slavische talen, al is het daar wat moeilijker. Denken we maar aan onze moeilijkheid te begrijpen, wat er nu tussen Rusland en de Oekraïne gebeurt. Dat heeft alles met taal, informatie, communicatie en onderling begrip te maken; wij denken en zijn kennelijk anders dan de Russen, of dat nu de elite is of het volk; zelfs denken we anders dan de mensen in de Oekraïne, lijkt me.
Waar komt die identiteit dan vandaan? Waar komen de verschillen vandaan? Gedeeltelijk uit de taal wellicht, maar misschien ook uit de (politieke) historie, misschien ook uit de kunst en zelfs mogelijk ook uit de religie. Met die vraag houd ik me al lang bezig en een oplossing heb ik tot nu toe nog niet gevonden. Maar toch voel ik me in Finland thuis, fijn zo.
Peter Starmans

Antero Helasvuo
Antero Helasvuo, een goede vertaler is ons ontvallen
Op 16 januari van dit jaar (2023) is op 81-jarige leeftijd mijn vriend Antero Helasvuo overleden. Hij was, zoals ik in het bovenschrift ook vermeld, een goede vertaler, iemand die dus in de Finse taal uit een andere taal, in ons geval het Nederlands, het een en ander duidelijk maakt, wat voor de lezer(es) interessant kan zijn en een andere kijk kan geven op bepaalde zaken die tussen deze landen spelen. Het gaat dus heel duidelijk over de relatie tussen onze twee landen, Finland en (de) Nederland(en), iets waar we al jaren over denken en schrijven.
In de Helsingin Sanomat en andere media werd dit verlies van een goede vertaler al uitgebreid herdacht, maar in ons geval wil ik dat alles niet herhalen, maar wel wijzen op een aspect in zijn werk dat heel duidelijk de relatie tussen Nederland, Vlaanderen en Finland, dus ons met name, zonder meer moet raken. Dat aspect is het typisch Nederlandse in zijn werk. In HS wordt gekopt: 'Suomentaja ylitti monta rajaa', deze verfinser overschreed menige grens! Met dat laatste worden de grenzen van de taal bedoeld: hij vertaalde vooral uit het Engels en het Nederlands; maar ook inhoudelijke grenzen zijn er bedoeld: hij raakte namelijk in zijn vertalingen allerhand (thema's) aan: bijvoorbeeld bestsellers uit de Nederlandse literatuur, ook boeken met psychologische of sociale achtergrond, muziekpedagogie, geschiedenis van nu en toen, schilderkunst en ga zo maar door. Lang heeft hij voor het medium tv gewerkt, als assistent bij films, filmseries, bij documentaires, bij actuele berichten en vooral ook als vertaler van kinderprogramma's, geliefd bij Finse kinderen uit die tijd (mijn kinderen!) in een periode, dat de tv nog haar mogelijkheden een het zoeken was. Antero zocht mee! Cameragebruik heeft hij gestudeerd, als vertaler is hij niet eens opgeleid, dus dat heeft hij uit de praktijk en door veel lezen geleerd, en hoe! Als autodidact, en een goede zelfs! Het Nederlands bijvoorbeeld had hij toen hij nog jong was spelenderwijs en soepel in de omgang in Antwerpen geleerd, waar hij een tijdlang gewoond en rondgekeken of beter rondgeluisterd heeft en waar hij graag en telkens naar terugkeerde. Vlaams Nederlands dus in de eerste plaats, maar ook vooral rijk en goed algemeen Nederlands, geaccepteerd in noord en zuid.
De laatste jaren heeft hij vooral uit het Engels vertaald, dikke Engelse boeken, over actuele, historisch belangrijke onderwerpen zoals holocaust en goelag. Maar daarover wil ik het hier eigenlijk niet hebben. Gerlukkig heb ik ook via Antero kortgeleden (eind 2021) een in Nederland uitgegeven internationaal vertaalwerk cadeau gekregen: 'De Dikke Awater', een in Nederland beroemd en uitgebreid (en moeilijk) gedicht van Martinus Nijhoff, 'translated into 22 languages' waarvan Antero uiteraard de Finse vertaling heeft verzorgd. Dus het Nederlands was er bij hem echt niet bij ingeschoten. Al moet ik tussen neus en lippen door wel zeggen dat er de laatste tijd jammer genoeg minder en minder Nederlandstalige teksten vertaald worden. Waarom weet ik niet goed, maar de schuld ligt zeker niet bij de vertalers; misschien echter wel, omdat er gewoon weinig te melden is, maar dat denk ik eigenlijk niet. Waarschijnlijker lijkt mij: dat zoiets gebeurt uit overwegingen van spaarzaamheid, want zaken zijn zaken, geld is geld. Bestsellers worden immers in Finland vertalingen uit het Nederlands niet zonder meer, daar zijn de thema's wellicht te Nederlands en anders voor. Akkoord, Herman Koch en Renate Dorrestein zijn de laatste jaren wel regelmatig vertaald, maar er zijn echter dunkt me op het vlak van de literatuur toch wel meer schrijvers te noemen, die dezelfde of betere kwaliteit Nederlands en meer inhoud te bieden hebben. Maar dit tussen haakjes.
Begonnen is Antero met het vertalen vanuit het Nederlands in het Fins 'in opdracht', voor de teevee, waar hij als assistent werkte. Met name (vooral in het begin) bij vertalingen van Nederlandstalige kinderprogramma's, die in de jaren zeventig en tachtig internationaal populair werden of waren. Antero had waarschijnlijk terloops bij een kop koffie of wat sterkers gezegd, dat hij het Nederlands als taal beheerste, omdat hij lange tijd met zijn talenaanleg in Antwerpen gewoond had, en zijn chef Sakari Salko had dit opgepikt en hem gevraagd, of hij zulke programma's dan voor de Finse teevee wilde vertalen. Want kindertaal is niet zonder meer gemakkelijk te vertalen! Dat wilde hij wel en hij heeft dat jarenlang goed en tevredenstellend naast ander werk als het vertalen van Star Trek gedaan. Later is hij min of meer voor de teevee verantwoordelijk geworden voor allerhand korte of actuele berichten, die in het Nederlands gesteld of gesproken waren. Tot zijn pensioen heeft hij dus veel en regelmatig voor de teevee gewerkt. Vooral later dan heeft Antero zich meer beziggehouden met uitgebreidere teksten uit Nederland en Vlaanderen, literatuur of non-fiction.
In 1997 heeft hij het bekende muziek-pedagogische of muziek-psychologische boek van Dolf Grunwald, 'De Muziek van de Speler' ,'Anna persoonallisuutesi puhua', voor de Sibeliusacademie vertaald. Jaren later (in 2001) is hij daarmee verder gegaan met het boek van Ans Samama, 'Musiceren zonder Pijn' , 'Vireästi musisoimaan! Soita ja laula ilman kipua ja särkyä', ook voor de Sibeliusacademie. Dat heeft goed gewerkt!
Toen is hij wat het vertalen betreft op een heel ander spoor gaan rijden. In 2002 heeft Antero het toen in Nederland geruchtmakende boek vertaald van de Pakistaans-Nederlandse Hameeda Lakho (in samenwerking met tekstschrijfster Magda van der Rijst), 'Verborgen Tralies', 'Näkymättömät kaltarit'. Dat boek ging over het leven tussen twee culturen in en de problemen daarvan, vooral kindermishandeling. Het vervolg op dit boek, ook vertaald door Antero Helasvuo, is 'Gebroken Cirkel', 'Äidinkohtaaminen', ook indrukwekkend en veel besproken. Dit boek gaat over het gezinsleven tussen twee culturen. Het is een gebied, dat internationaal actueel is en tevens toekomst heeft en bijvoorbeeld in de Nederlandse literatuur zelf al ver ontwikkeld is: de migrantenliteratuur. Jammer, dat juist daarvan nauwelijks iets vertaald is in het Fins. Hier is sprake van integratie en natuurlijk ook de botsing der culturen, wat op dit moment overal in Europa plaatsvindt.
In 2005 is Antero verdergegaan met het vertalen (moeilijk!) van Matthijs van Boxtel, 'Encyclopedie van de Domheid', 'Tyhmyyden ensyklopedia', een wonderlijk boek, over domheid als motor van de cultuur. Het is een veel vertaald boek en zet aan tot nadenken. In 2008 heeft Antero ook een langere tekst over de Nederlandse kunstgroep (met bijvoorbeeld Karel Appel) vertaald, maar deze tekst heb ik jammer genoeg nooit in handen gehad, het is weer een bewijs, met hoeveel verschillende tekstsoorten Antero zich heeft bezighouden. Met succes overigens.
Pas in 2012 is uiteindelijk de Nederlandse bestseller van 2006, 'Boven is het Stil', 'Isä muuttaa yläkertaan', van Gerbrand Bakker in Finse vertaling verschenen. Naar mijn smaak een oer-Hollandse roman, een ongelofelijk nuchter, zo niet hard, maar ook uiterst sober en bijzonder boeiend geschreven boek, dat indirect bijvoorbeeld ook het toen actuele thema van homoseksualiteit behandelt, of beter gezegd op een uiterst sympathieke manier geïntrigeerd aanstipt. Achteraf heb ik Antero gevraagd of dit boek ook in Finland een bestseller geworden is, maar het antwoord luidde min of meer: Nee! Misschien omdat het boek te sterk oer-Hollands is, het speelt zich namelijk af in het kale en vlakke Noord-Hollandse polderlandschap en is vooral sterk calvinistisch streng gekleurd. Toch is het boek naar mijn smaak zonder meer een aanrader en het is goed dat het in het Fins zo mooi vertaald is. Een schot in de roos dus. Een andere, dit keer Vlaamse bestseller is ook door Antero vertaald: David Van Reybrouck, 'Congo', 'Kongo'), 'Een geschiedenis', in 2010 in België en Nederland uitgegeven, en in 2013 in het Fins vertaald. Dit is nou een indrukwekkend en modern geschreven boek met als gedeeltelijke basis (á la Beevor) vele korte persoonlijke interviews over de actualiteit van die beruchte Belgische kolonie met zijn problematische geschiedenis, waar niet alles (dus veel niet!) rozengeur en maneschijn was en is. David neemt geen blad voor de mond, wat ook bleek uit de boeiende lezing die hij gehouden heeft, toen het vertaalde boek in Helsinki aan het lezerspubliek werd voorgesteld. Ik heb het boek graag en in een ruk uitgelezen en als Nederlander kan ik alleen maar zeggen: ik heb er heel veel van geleerd. Fijn zo!
Kort geleden (2020) heeft hij natuurlijk het autobiografische boek van Herman Koch, 'Finse Dagen', 'Suomen päivät', vertaald, een boek dat gedeeltelijk over Kochs jeugdavonturen in het noordelijke, winterse Finland gaat, maar niet alleen maar daarover. Daarom maakte het boek op mij een enigszins rommelige indruk.
Tenslotte: behalve 'Awater' van Martinus Nijhoff heeft Antero Helasvuo ook wat gedichten van Arjen Duinker, zijn lievelingsdichter, gepubliceerd, maar gedichten zijn moeilijk te vertalen en vooral te verkopen, dus deze kant van vertalen heeft Antero maar weinig beoefend. Doet er verder niet toe, indrukwekkend is wel wat hij zoal vertaald heeft na zijn pensioen, in 2006 denk ik. Daar zijn we hem in ieder geval heel dankbaar voor. Ik persoonlijk ben hem ook dankbaar, dat hij mijn boek over Paloniemi (2015) voortreffelijk heeft vertaald, dat was meer dan een vriendendienst, dat was gewoon heel fijn en goed.
Een opmerking tot slot: de invloed van vertalingen uit het Nederlands naar het Fins is te weinig ter sprake gekomen in het bekijken en beschrijven van de relatie tussen Nederland en Finland. Jammer eigenlijk, want juist deze activiteit heeft veel, zo niet alles te maken met de manier van denken over elkaar in en over de twee (eigenlijk drie) landen, waar we het in de relatie tussen die landen over hebben gehad. Vandaar, dat ik hier wat uitvoeriger ben ingegaan op die betekenis voor mij, maar ook over de betekenis ervan voor de Finnen in het algemeen. Een klein teken van die onderwaardering is bijvoorbeeld, dat de schrijver van boeken altijd uitvoerig vermeld en belicht wordt, maar dat de vertaler van de tekst vaak alleen maar met name vermeld wordt en daarmee basta. Jammer maar waar.
Petrus Starmans